Het klinkt als een panacee voor alle ellende die de Nederlandse militairen in Afghanistan dagelijks dienen te trotseren: praten met de Taliban. Guusje ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken, staat het voor, zo blijkt. "Als zij willen ophouden met aanslagen, de wapens willen neerleggen en naar de onderhandelingstafel willen komen, dan moeten wij met hen gaan overleggen," luidt het -- op voorhand enigszins hypothetische -- devies van de bewindsvrouw. Immers: "We zijn naar Afghanistan gegaan om daar vrede te bewerkstelligen. Dan moet je de moed hebben enige flexibiliteit te tonen, dan moet je elke kans die daar uitzicht op biedt met twee handen aangrijpen."
De vraag dringt zich op wat voor "vrede" wij -- of Ter Horst -- willen vestigen. Gaan we voor een duurzame vrede, die de wil van het volk in ieder geval enigszins reflecteert en de Afghanen de mogelijkheid biedt een waardig economisch bestaan op te bouwen? Of zijn we tevreden met stabiliteit, oftewel enkel de afwezigheid van wapengekletter? De eerste vorm van "vrede" wordt ook wel "positieve vrede" genoemd, terwijl de tweede wordt aangeduid met -- hoe verrassend -- "negatieve vrede."
De keuze tussen positieve en negatieve vrede is niet zozeer een humanitaire afweging, maar een kwestie van internationale veiligheid. De Taliban hebben een veilige haven geboden aan Osama bin Laden en zijn terroristisch netwerk al-Qaeda, en zijn derhalve direct medeplichtig aan de grootste terroristische aanslagen uit de geschiedenis van de mensheid, namelijk die in New York City en Washington, D.C. op 11 september 2001.
De stabiliteit die een eventuele terugkeer van het Talibanregime in Afghanistan zou brengen, is dus een uitkomst waarmee wij, westerse landen, geen vrede kunnen hebben; ze brengt onze eigen veiligheid in gevaar. Dus als wij om de onderhandelingstafel zouden gaan zitten met deze lieden, dan zullen zij ten opzichte van dat scenario in elk geval water bij de wijn moeten doen. En daar wringt de schoen.
Onderhandelingen met de vijand zijn een manifestatie van "realisme," de veronderstelling dat alle politieke actoren worden gedreven door een gelijke zucht naar macht en dominantie en dat een amoreel machtsevenwicht de beste garantie biedt voor internationale stabiliteit. Omdat een enkele partij in de politieke arena nooit in staat is permanent de andere te domineren, zullen zij altijd met elkaar in overleg moeten en hun belangen op prudente wijze gaan definiëren.
Het probleem met deze theorie is dat zij veronderstelt dat de overleggende partijen een gezamenlijk belang hebben bij de wederzijdse avances. Nixon en Kissinger gingen in 1971 niet met China om de tafel zitten uit een hartstochtelijk gevoel van vriendschap, maar op basis van het besef dat zij een gezamenlijke vijand koesterden: de Sovjetunie. Voor de Amerikanen was het feit dat zij nauwere banden onderhielden met beide communistische zwaargewichten dan deze twee met elkaar onderling, een strategische victorie van grootse proporties.
Tegelijkertijd impliceerde détente met de Sovjetunie gedurende de jaren zeventig echter een legitimatie van deze aartsvijand door Amerikaanse zijde. Het was op korte termijn in beider belang dat de torenhoge kosten van de wapenwedloop aan banden werden gelegd, maar Ronald Reagan zag later terecht in dat op deze manier het Sovjetregime in leven werd gehouden. Hij voerde de wedloop weer op en introduceerde bovendien het Strategic Defense Initiative (SDI), ontwikkelingen die de Russen met hun armzalige economische toestand nooit konden bijbenen. Het is allesbehalve ondenkbaar dat Reagan het einde van de Koude Oorlog met zijn agressieve containmentpolitiek enkele decennia heeft vervroegd.
Als het Westen wil gaan praten met de Taliban, dan biedt het impliciet een legitimatie aan hun agenda. Indien deze gesprekken bovendien tot een compromis moeten leiden, dan dienen de Taliban te aanvaarden dat hun belangen tot op zekere hoogte overeenstemmen met die van het Westen. Zij zouden moeten inzien dat hun zaak hopeloos is, en dat het inleveren van hun wapens en het toetreden tot een machtsdelingsformule voor Afghanistan de enige manier is om hun eigen vernietiging te ontlopen.
Het probleem met het realisme is dat het uitgaat van een bijzonder negatief mensbeeld: elk mens, westers of islamitisch en democratisch of totalitair, is alleen maar uit op macht en economisch gewin. Die eigenschap brengt hem ook een rationele compromisbereidheid, is de gedachte. Maar de Taliban zijn geen rationele politieke actoren in de westerse zin van het woord. Zij ontlenen hun identiteit aan een totalitaire ideologie en zijn bereid te sterven om hun doelen te verwezenlijken.
Hun belangen definiëren zij niet op "prudente" wijze, zoals realisten zouden veronderstellen; zij nemen met niets minder genoegen dan de absolute macht in Afghanistan en, in het verlengde daarvan, het gezag van de islam over de hele mensheid. Het spreekt voor zich dat het Westen zich niet zou moeten inlaten met dergelijke figuren, maar moet pogen hen met wortel en tak uit te roeien.
Ter Horsts uitspraken getuigen niet alleen van een kinderlijke naïviteit, ze zijn ook nog gevaarlijk. Wie weet bij welke andere regeringsleiders in Nederland en zijn bondgenoten ze onverhoopt zomaar in goede aarde zouden kunnen vallen?
Nou Guusje kan toch naar Pakistan gaan en de taliban zoeken in de grotten aldaar.Als ze die Taliban vind kan ze allicht proberen een goed gesprek aan te gaan.
BeantwoordenVerwijderenIk zie het al voor me een goed gesprek met de taliban. Extreem domme mannen in pyama's met grote baarden en lange geweren.Die elke vrouw als koe zien!