zaterdag 9 februari 2008

Historie en idealen

De Nederlandse identiteit mag dan geen strak omlijnd gegeven zijn, er is genoeg dat ons bindt. En dat moeten wij ook uitdragen naar nieuwkomers in dit land.

Een hoogst interessante polemiek voltrok zich de afgelopen weken op de pagina's van Opinio. In de eerste editie van het blad in deze jaargang beklaagden historici Hans Wansink en Willem Velema zich erover dat "de meeste historici er amper trek in lijken te hebben om hun vakkennis enthousiast in de strijd te werpen."

"Dat was vroeger wel anders," betoogden ze. "De grote kanonnen van de twintigste-eeuwse geschiedschrijving -- Johan Huizinga, Pieter Geyl en het echtpaar Jan en Annie Romein -- zagen er, ondanks hun zeer uiteenlopende politieke en wetenschappelijke opvattingen, geen van allen een probleem in om hun lezers glashelder uit de doeken te doen wat de historische bronnen waren van de Nederlandse 'nationale identiteit'. ... Daarmee hoef je bij de huidige generatie historici niet aan te komen. Verreweg de meesten van hen willen de vaderlandse geschiedenis tegen elke prijs uit de buurt houden van eenentwintigste-eeuwse nation building of zelfs maar de zoektocht naar de nationale identiteit."

Sinds de publicatie van Wansink en Velema's uitgebreide artikel wordt het nieuwe opinieblad wekelijks gevuld met uitgebreide replieken, positief dan wel negatief. Jos de Beus reageerde instemmend: "Het is heel makkelijk voor universitaire historici om zich beledigd te voelen door de kritiek van Velema en Wansink en om hun verzoek af te slaan alsof het om neoconservatief vergif gaat. Maar daarmee bewijzen ze mij als burger en liefhebber van historische politicologie een slechte dienst."

H.W. von der Dunk noemde -- een week later -- hun beschrijving van het ontstaan van de Nederlandse eenheidsstaat echter "Heel mooi en keurig allemaal, zij het dat hun weergave van dat proces nogal rechtlijnig is. Tussen de beginselen en de werkelijkheid bleef nog wel enig verschil, van daadwerkelijke gelijkheid was geen sprake en de hele gang van zaken was ook iets minder zo'n uitzonderlijk Nederlandse doorbraak -- de meest cruciale vernieuwingen kwamen pas onder Franse invloed of druk tot stand." Hij vervolgde: "Het woordje 'trots' met betrekking tot collectiviteiten, tot naties, is een bedenkelijk woord geworden. Met dat woord naderen we het punt waar het hellende vlak begint van chauvinisme, intolerantie en uitsluiting van anderen." Deze "groeiende gerichtheid naar binnen" bedreigt onder meer "de historische belangstelling voor Europa," aldus Von der Dunk, en het moge duidelijk zijn dat een dergelijke houding Wansink en Velema geen goed doet: "het predicaat 'verlicht' valt slecht te rijmen met gordijnen voor de ramen."

Dat de geschiedschrijving nooit in dienst mag staan van een politieke agenda lijdt geen twijfel. Het stuk in Opinio laat weinig misverstanden bestaan over het doel van zijn auteurs; de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, prinses Máxima en minister Ella Vogelaar krijgen van onder uit de zak in reactie op hun recente multiculturele uitspattingen. Bovendien is Von der Dunks kritiek dat het denken van Wansink en Velema ééndimensionale trekjes vertoont, niet geheel onterecht.

Toch zijn er wel degelijk tekenen van een zekere zelfkastijding waar te nemen in de vaderlandse geschiedschrijving. Eén citaat in Wansink en Velema's stuk -- van Jan Ramakers, verbonden aan de Radboud Universiteit te Nijmegen -- spreekt wat dit betreft boekdelen: "Met welk recht spreken wij een moreel oordeel uit over de Taliban in Afghanistan, die boeddhistisch cultureel erfgoed opblazen, als wij bereid zouden zijn onze eigen culturele pluriformiteit te offeren op het altaar van de gedwongen assimilatie?" Iemand die een dergelijke vergelijking te berde brengt, heeft natuurlijk alle zicht op goed en kwaad verloren. Getuige de vele krantencommentaren, internetfora, discussieprogramma's op de televisie en het overheidsgesanctioneerde multiculturalisme in Nederland, staat Ramakers allesbehalve alleen in zijn opvattingen. Etnocentrisme en nationalisme zijn nog altijd verboten in onze samenleving.

Zelfs Paul Scheffers Het Land van Aankomst, een uiterst boeiend en zorgvuldig gedocumenteerd boek, roept bij de kritische lezer een aantal prangende vragen op, zeker met betrekking tot Scheffers zoektocht naar de vorming van burgerschap. De PvdA-coryfee roept nadrukkelijk op tot meer aandacht voor de duistere kanten van ons verleden, met name voor de slavernij en de geringe weerstand tegen de jodenvervolging tijdens de Duitse bezetting. "Het gaat bij de afdaling in het verleden om zelfonderzoek, niet om zelfverheerlijking," schrijft hij. "Het gaat om de kennis van de hoogte- en dieptepunten van de nationale geschiedenis en alle middelmatigheid die daartussen ligt."

Dit devies is weinig bevredigend. Wie zich op internet eens mengt in een discussie over bijvoorbeeld het Israëlisch-Arabische conflict, wordt om de haverklap om de oren geslagen met dieptepunten uit ons nationale verleden, niet in de laatste plaats door islamitische immigranten die hun palestinisme niet onder stoelen of banken steken. (Hierover heb ik al eens een verhelderend stuk geschreven.) Koloniale uitbuiting van de continenten buiten Europa, en vervolgens de verdrijving van joden naar Palestina, hebben de moslimwereld in een vernederende positie geduwd waaruit zij nimmer kan ontsnappen, zo is de gedachte. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat dit wereldbeeld onder moslims in Nederland mede tot stand is gekomen dankzij de geschiedenisboeken op de middelbare school. En anders ontlenen zij hun radicale opvattingen wel aan de oppervlakkige publieke opinie in het algemeen, die elke straussiaanse verwijzing naar etnocentrisme bij voorbaat als verdacht beschouwt.

Wat veeleer ontbreekt in de geschiedschrijving -- maar zeker in het geschiedenisonderwijs -- is het vermogen om de duistere bladzijden in ons verleden in een historische context te plaatsen. Negatieve hoofdstukken van de Nederlandse geschiedenis gaan uiteraard hand in hand met een groot aantal positieve. En hoe men het ook wendt of keert, het kolonialisme en de slavernij waren neveneffecten van even ongekende als wonderbaarlijke economische en politieke ontwikkelingen op het Europese continent, neveneffecten die ons uiteindelijk confronteerden met dusdanige gewetensbezwaren dat we deze praktijken zelf tot een einde hebben gebracht. Welke beschaving naast de westerse heeft ooit haar eigen hegemonie aan banden gelegd ten faveure van idealen die ze nota bene zelf heeft geproduceerd? De islamitische Multatuli die een historische aanklacht formuleert tegen de wreedheden begaan in naam van zijn "beschaving", moet nog geboren worden.

De dreiging van "chauvinisme, intolerantie en uitsluiting van anderen" die Von der Dunk meent waar te nemen ten spijt, er bestaan wel degelijk kenmerken van onze nationale identiteit -- en van de westerse identiteit in bredere zin -- die de moeite van het omschrijven meer dan waard zijn. Niet alleen hebben de liberale democratieën een economische en technologische vooruitgang doorgemaakt die geen precedenten kent in de geschiedenis van de mensheid, ook hebben zij een politiek systeem ontwikkeld dat de verschillende klassen in de oude maatschappijen heeft omgesmolten tot samenlevingen waarin enkel individuele merites, niet langer afkomst, statusbepalend zijn.

Hoe ambivalent het beeld van de Nederlandse geschiedenis ook moge zijn, dit is de onbetwiste uitkomst. In ieder geval een protestantse werkethiek en sterke handelsgeest liggen aan die uitkomst ten grondslag. Nederland heeft zich, als handelsnatie bij uitstek, altijd sterk gemaakt voor internationale vrijhandel, en oorlogen als bedreiging gezien voor zijn economische belangen. Dat het Nederlandse streven naar neutraliteit nog wel eens werd opgeofferd teneinde met militaire middelen afzetgebieden te creëren, moet hierbij niet worden vergeten, en minder fraaie episoden als het kolonialisme, de slavernij en de jodenvervolging evenmin; we mogen de geschiedenis niet herschrijven ten faveure van abstracte idealen.

Niettemin zijn deze idealen vandaag de dag wél de factoren die een beslissend verschil maken tussen het Westen en de rest van de wereld. Is het toeval dat wij rijk zijn en anderen niet? Waarom is de publieke onvrede zo groot in juist die delen van de wereld waar de politieke vrijheid afwezig is, niet in de laatste plaats in de moslimwereld? En hoe kan het dat een economische immigrant die in zijn land van herkomst wellicht gedoemd was om tot zijn dood schoenen te blijven poetsen voor armzalige fooien, zich in het land van aankomst kan opwerken tot staatssecretaris? Kolonialisme, slavernij en economische uitbuiting bieden geen bevredigende verklaringen voor het ontstaan van de economische en politieke scheefgroei in de wereld; ze is voor het grootste deel te danken aan superieure ideeën.

Maar hoe cliché het ook klinkt, onze successen zijn niet vanzelfsprekend van eeuwige duur. De geschiedenis is in het Westen tot een voorlopig einde gekomen, zoals Francis Fukuyama in zijn beroemde boek The End of History and the Last Man stelt. De democratisering van de wereld is echter geen lineair proces dat zich als een olievlek verspreidt. Integendeel, ook binnen het Westen kan de geschiedenis weer op gang worden gebracht, en wel door: a) uitheemse krachten, die niets zien in individualisme en vrijheid, en hun illiberale overtuigingen met liefde aan ons opdringen; en b) de verkwanseling van onze eigen filosofische wortels als gevolg van de introductie van slechte ideeën.

Uiteindelijk zijn het marxisme en nationaal-socialisme beide van Europese makelij, en ondanks de traumatische ervaringen die Europa heeft ondergaan in de twintigste eeuw, blijkt het deze ideologieën maar moeizaam van zich af te kunnen schudden. Enerzijds hebben we ons op dusdanig radicale wijze gedistantieerd van het hypernationalisme dat Nazi-Duitsland in zijn greep hield, dat we zijn verzand in een verstikkend politiek-correct nihilisme. Anderzijds is de voedingsbodem voor deze totalitaire ideologieën nooit helemaal verdwenen; in de veronderstelling dat het nationaal-socialisme "extreem-rechts" was, besmeurden wij het socialisme na 1945 nooit met de pek en veren die het -- net als de nazi's -- verdiende. Het wantrouwen jegens de vrije markt was sinds de ervaringen in het Interbellum te groot om de staat weer te verdringen uit het economische leven in Europa. En tot slot leidde de politiek-correcte consensus tot een dusdanig grote intolerantie, dat van vrijheid van meningsuiting amper sprake meer was. Het is wat Jonah Goldberg "liberal fascism" noemt.

Politieke en economische vrijheid hebben ons land groot gemaakt, maar strijden sinds mensenheugenis met dit "liberaal fascisme" (helaas een onbevredigende vertaling) om invloed in het publieke domein. Helaas heeft de laatste vooral sinds de jaren zestig stevig aan invloed gewonnen. Het multiculturalisme werd verheven tot officieel beleid, het culturele masochisme vierde hoogtij, en de democratie werd verzoend met een socialistische planeconomie. De resultaten van dit alles zijn bekend, maar velen weten de ontwikkelingen van de laatste decennia nauwelijks op waarde te schatten. Het dogmatisme en de gevestigde belangen zijn groot; de soixante-huitards zijn de politieke en intellectuele leiders van vandaag de dag, en het besef dat zij Nederland niet bepaald een dienst hebben bewezen, dringt maar langzaam tot ons door. We zijn inderdaad een "verwarde natie," om met Hendrik Jan Schoo's term te spreken.

Zo kan het gebeuren dat minister van Financiën en vice-premiér Wouter Bos zich er onlangs over beklaagde dat populistische politici ter linker- en rechterzijde van het politieke spectrum de angst voor globalisering aanwakkeren en zo de burger "bedonderen". "Ze vergeten waar en hoe we al eeuwen ons geld verdienen, namelijk met internationale handel," sprak Bos. "[Op de politieke flanken] wordt gezegd: het komt allemaal door het grootkapitaal, of door de islam, of het ligt aan de regenten." Je moet maar durven, als aanvoerder van een partij die sinds 1945 de primaire drijfveer is geweest voor de staatsbescherming van nationale industrieën -- en daarmee de globalisering actief tegenwerkte.

Vermoedelijk is Bos erop uit om verwarring te stichten in het rechtse kamp, maar ook Paul Scheffer schrijft dat de marktliberalen de daad niet bij het woord voegen wanneer het aankomt op de immigratie die de globalisering met zich meebrengt. Deze opvatting is gebaseerd op een visie van globalisering die alle grenzen doet vervagen en de wereld transformeert tot een cultureel en economisch vervlochten eenheidsworst. Zo onvermijdelijk is die ontwikkeling echter niet. De Nederlandse staat heeft natuurlijk de taak om de integriteit van haar grenzen te bewaken, en om haar burgers veiligheid te verschaffen. Met de dreiging van islamitisch extremisme voor de deur -- en zelfs in eigen huis -- is het des te dringender dat het besef dat een liberale samenleving niet kan gedijen zonder sociale cohesie, eindelijk gaat doordringen tot de elites.

Ik heb het al vaker geschreven: immigranten proeven onze zelftwijfel. Zolang wij hen niet voorhouden waarvoor wij staan, zullen zij niet in staat zijn goed te integreren. Het cultureel marxisme vindt een vruchtbare voedingsbodem in diegenen die menen het slachtoffer te zijn van onderdrukking en racisme. Het is niet voor niets dat het immigratieland bij uitstek, de Verenigde Staten, een idee vertegenwoordigt, namelijk vrijheid en een gezonde skepsis ten aanzien van de overheid. Immigranten kunnen zich aan dit idee spiegelen, en worden gedwongen op eigen kracht hun hoofd boven water te houden. Hoewel ons land niet zozeer het product is van een dergelijk idee, zijn onze idealen in beginsel gelijk aan de Amerikaanse.

We moeten de immigranten leren dat bij rechten ook plichten horen, schrijft Scheffer in zijn boek. Maar hoe kunnen we dat volhouden, wanneer ook miljoenen autochtone Nederlanders een afhankelijkheid van de staat hebben ontwikkeld die alle individuele verantwoordelijkheid bij de burger wegneemt? Zoals gezegd heeft het "liberaal fascisme" zijn werk prima gedaan. Het is aan de historici om het scheve beeld van Nederland dat intellectuelen sinds de jaren zestig schetsen recht te zetten. Zij dienen het kwaad dat totalitaire ideologieën hebben voortgebracht zorgvuldig te documenteren, en de zegeningen van vrijheid op te sommen. En vervolgens is het aan de politici om naar deze wijsheid te handelen, door de wortels die ons allen binden aan de Nederlandse samenleving weer in ere te herstellen.

Wellicht dat een samenleving met zelfvertrouwen tevens het vertrouwen van haar nieuwkomers kan winnen. Daartoe hoeven de geschiedschrijvers de geschiedenis niet te herschrijven, maar alleen de feiten weer te geven. Want over het geheel genomen is de historische balans van Nederland en het Westen heel wat positiever dan die van de barbarij die ons omringt.