dinsdag 31 maart 2009

Von der Dunk wederom ontspoord

De Volkskrantcolumnist is het nihilisme voorbij.

Thomas von der Dunk mag graag pochen met zijn superieure intellect. Aan "de rancuneuze geestelijke onderklasse die met haar ranzige blogjes scheldend over internet trekt" meldt hij maandag: "opnieuw heb ik gelijk gekre­gen." Over Israël, wel te verstaan.

Von der Dunk ziet namelijk een recente opmerking in één van zijn columns -- dat het Israëlische leger in Gaza "Palestijnse schoolkinderen afschiet alsof het de Veluwse drukjacht betreft" -- bevestigd in recente berichtgeving in de media. Niet alleen hebben de soldaten op grote schaal de mensenrechten geschonden, zo blijkt, ook hebben zij, in de woorden van Von der Dunk, "doelbewust Palestijnse burgers neergeknald." Het artikel in de Volkskrant waaraan hij deze wijsheid ontleent, wist van één dezer soldaten op te tekenen: "We moeten iedereen vermoorden die daarbinnen zit."

Zoals bijkans alle media wereldwijd, baseert de Volkskrant zich uitsluitend op de Israëlische krant Haaretz, die op 19 maart jongstleden in een artikel gewag maakte van een verslag van een introductiecollege voor aankomende Israëlische militairen. In dit verslag wordt een aantal getuigenissen beschreven van soldaten die afgelopen winter tijdens het Israëlische offensief in Gaza hebben gevochten. Haaretz' eerste onthulling uit het verslag luidt als volgt: "De getuigenissen bevatten onder andere een beschrijving van ... een incident waarbij een scherpschutter van de IDF per ongeluk een Palestijnse moeder en haar twee kinderen neerschoot [nadruk toegevoegd, MB]."

De woorden "per ongeluk" spreken direct tegen dat Israëlische troepen "doelbewust" schieten op Palestijnse burgers, laat staan dat zij getuigen van een "Veluwse drukjacht". In het vervolg van het bericht wordt nog één ander incident genoemd, waarbij een officier zijn troepen beval om een oudere Palestijnse vrouw honderd meter verderop dood te schieten (uit dit voorbeeld komt het hierboven vermelde citaat in de Volkskrant). Deze twee excessen legitimeren natuurlijk niet de kinderachtig groteske conclusie van Von der Dunk.

Om zijn woorden kracht bij te zetten, voert Von der Dunk twee Israëli's op die zijn goedkeuring niet wegdragen kunnen. De eerste is de historicus Martin van Creveld, die een academische carrière achter de rug heeft waarvan Von der Dunk alleen maar kan dromen. Van Creveld vertelde onlangs aan de Volkskrant: "Oorlog is niet alleen een bron van ellende, maar ook van vreugde." De tweede persoon die Von der Dunk aanhaalt is de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Avigdor Lieberman, "die regel­matig het verjagen van de complete Arabische bevolking bepleit." Voor Von der Dunk vormen opvattingen als deze "het nazidom in een notendop."

Nu gaf Van Creveld in zijn interview met de Volkskrant tevens aan geen problemen te zien in een Iraans kernwapen en fulmineert hij al langer tegen de Amerikaanse inval in Irak. Met het idealiseren van oorlog an sich zal het dus best meevallen. Van Creveld is een machtsrealist, die het als morele en pragmatische plicht beschouwt voor een land om zich te wapenen tegen zijn vijanden: "[Als de oorlogscultuur verloren gaat, kan een land] weerloos worden tegenover zijn vijanden. Maar ook het tegenovergestelde kan gebeuren: door het ontbreken van een oorlogscultuur kan een land juist gewelddadiger worden."

De ingedutte Nederlander mag, met Von der Dunk, genieten met volle teugen van alle goedbedoelde progressieve inspanningen om de wereldvrede te bewerkstelligen en van deze woorden dus weinig begrijpen, maar in Israël zet een dergelijke pacifistische mentaliteit helaas weinig zoden aan de dijk. De joodse staat vecht reeds sinds haar oprichting voor haar bestaan, tegen kwaadaardige regimes die haar het licht in de ogen niet gunnen.

De Islamitische Republiek Iran -- die nota bene zo'n duizend kilometer van Israël vandaan is gelegen, geen grens deelt met de joodse staat en werkelijk niets van haar te duchten heeft -- beschouwt het desondanks als één van haar voornaamste aartsvijanden. Om zijn wens om Israël van de kaart te vegen kracht bij te zetten, bouwt het thans aan een kernwapen. Daarnaast overlaadt het de islamitische moordenaars van Hezbollah en Hamas met wapens en dollars. Laatstgenoemden schieten hun raketten nog altijd dagelijks de Israëlische grens met Libanon respectievelijk Gaza over, en tijdens de Tweede Intifada kwamen meer dan duizend Israëli's om het leven als gevolg van Palestijnse zelfmoordaanslagen.

Wat bovendien maar weinigen weten, is dat momenteel slechts 75 procent van Israëls bevolking joods is en de rest overwegend Arabisch (en 16 procent islamitisch). Omdat de geboortecijfers van de verschillende etnische groepen sterk uiteenlopen, zullen de joden binnen enkele generaties niet meer dan een minderheid vormen binnen hun huidige landsgrenzen. Aangezien zich inmiddels het eerste Arabische lid van de Knesset heeft aangediend dat in Israëls kernwapen een groter gevaar ziet dan in een potentieel Iraans, laat het zich raden hoe krachtig deze ontwikkeling de democratische besluitvorming in Israël kan gaan beïnvloeden. In dit licht moet men de opmars van de rechtse Lieberman dan ook beschouwen.

Het is voor Von der Dunk gemakkelijk vuren op onbeholpen Israëlische militairen, militaire historici en politici die niet terugdeinzen voor onorthodoxe oplossingen. In zijn eigen groezelige flatje, ver weg van enig denkbaar gevaar, hoeft hij zich over zijn eigen overleven geen enkele zorgen te maken en ligt niets hem in de weg om de decadente analyses te vervaardigen waarbij zijn lezers hun vingers elke keer weer aflikken. Een dergelijke zelfgenoegzaamheid kan Israël zich helaas niet veroorloven.

In 2005 grepen Israëlische soldaten een 21-jarige Palestijnse vrouw, Wafa al-Bis, bij de kladden bij een checkpoint. Al-Bis had tijdens het koken ernstige brandwonden opgelopen, die zowat haar halve lijf bedekten, en kreeg daarvoor een hoogwaardige behandeling in een Israëlisch ziekenhuis. Ditmaal was ze onderweg naar een vervolgafspraak, maar droeg ze tevens tien kilogram explosieven met zich mee, die ze tot ontploffing zou brengen temidden van de artsen die haar behandelden. Voor wat hoort wat, zullen we maar zeggen.

Dit soort onmensen vecht niet voor een tweestatenoplossing of tegen de armoede onder de Palestijnen: hier presenteert zich het vleesgeworden nazisme, niet bij Van Creveld en Lieberman. Als we het Thomas von der Dunk echter vragen, handelde mevrouw al-Bis vermoedelijk uit "wanhoop". De term "nazisme" bewaart hij namelijk liever voor Israël. Daarmee is hij werkelijk het nihilisme voorbij, om van de schaamte nog maar te zwijgen.

zaterdag 31 januari 2009

Het rijk der paria's

Wie een publieke discussie dusdanig succesvol wil voeren dat hij zijn tegenstander overrompelt, doet er goed aan om het eigenlijke debat juist niet te voeren, maar om hem tot paria van de samenleving te verklaren.

Toen de kersverse regering-Obama vandeweek haar economische "stimuleringsplan" door het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden loodste, staken de linkse commentatoren hun afkeer van de felle Republikeinse weerstand (geen van de Republikeinse Afgevaardigden stemde vóór) niet onder stoelen of banken. Zo schreef Eugene Robinson dat het hem leek alsof "de Republikeinse fractie heeft zitten vergaderen in een geluiddichte kamer." De Republikeinen, vervolgde Robinson, "hebben het enkel aan zichzelf te danken als ... zij uiteindelijk hun baan verliezen." Nobelprijswinnaar Paul Krugman betichtte de tegenstanders van het stimulusplan ervan "niet met een goed geweten" te debatteren en noemde hun argumenten "fundamenteel frauduleus". En de Amerikaanse president zelf waarschuwde de Republikeinse Afgevaardigden: "Je kunt niet alleen maar luisteren naar [de conservatieve radiomaker] Rush Limbaugh en dingen voor elkaar krijgen."

Misschien hebben deze hoge heren het gelijk wel aan hun zijde. Maar het spreekt boekdelen dat de "job approval rating" van het Amerikaanse volk voor het Congres momenteel -- kort na aanname van het stimulusplan in het Huis -- op 27 procent staat, terwijl 63 procent van de Amerikanen diens inspanningen afkeurt. Bovendien is het typisch dat Robinson noch Krugman noch Obama met ook maar één woord rept over de elf Congresleden aan Democratische zijde die eveneens een tegenstem uitbrachten.

Argumenten zijn hier niettemin van secundair belang. Robinson en Krugman wagen zich aan een uitermate gevaarlijk spelletje: ze degraderen hun conservatieve tegenstanders tot paria's, relikwieën uit het verleden, die met name handelen vanuit een verborgen agenda en zichzelf reduceren tot een overbodige, marginale stroming binnen de Amerikaanse samenleving. Het serieus nemen van hun bezwaren is dan niet langer vereist.

Dezelfde reflex kunnen wij tevens dichter bij huis ontwaren. Kort voor de laatste Amerikaanse presidentsverkiezingen voerde Fransisco van Jole een "televisiecolumn" op in het VARA-programma De Leugen Regeert. Daarin reageert hij op het plan van omroepbaas Henk Hagoort om het rechtse publiek in Nederland meer te bedienen middels het publieke omroepbestel. Met deze "Telegraaflezers" heeft Van Jole niet veel op, zo blijkt: "De media hebben ... een Marokkanenprobleem. En dat komt omdat de Telegraaf de nieuwsagenda in Nederland bepaalt." Vervolgens maakt hij een illustratief uitstapje naar de andere kant van de Atlantische Oceaan: "In de Verenigde Staten hebben ze voor de Telegraaflezer een heel speciale zender met een hekel aan alles dat anders is. Die heet: Fox News." Het televisiefragment dat met deze laatste woorden gepaard gaat, is het beruchte interview dat de Democratische Afgevaardigde Barney Frank gaf aan Bill O'Reilly van Fox, waarin die laatste de vloer met hem aanveegde.

In Van Jole's ideale wereld komen de media pas in opstand wanneer Rita Verdonk een ministerspost krijgt, of wanneer Geert Wilders aankondigt dat hij een internetfilmpje van tien minuten over de islam gaat maken. Het nihilisme van Marokkaanse jongeren die hele wijken terroriseren acht hij niet nieuwswaardig. Feit is echter dat elke Amerikaan die het horen wilde dankzij O'Reilly (foto) kon weten hoezeer de Democratische stokpaardjes Fannie Mae en Freddie Mac hebben bijgedragen aan het ontstaan van de Amerikaanse hypotheekcrisis. Nederlandse journalisten wreven in hun handen bij het aanzien van de schandalige lastercampagne tegen Sarah Palin, maar zwegen als het graf over de Communities Reinvestment Act en Bill Ayers, zaken die lelijke smetten vormen op het blazoen van president Obama.

Het meest recente voorbeeld van dergelijke angstzaaierij betreft een artikel van Frans Smeets op Frontaal Naakt. In augustus schreef ik een repliek op een stuk van Smeets waarin hij betoogde dat de schrijvers van Het Vrije Volk een obsessie hebben met "Islam, Links en Overheid". Vijf maanden na dato moet hem nog van het hart dat mijn repliek haarfijn aangeeft "waarom HVV een bonte verzameling van volstrekte paranoïde en gefrustreerde idioten is". Hij vervolgt: "Dan, als klap op de vuurpijl, volgt er een autistisch verhaal over een eeuwige strijd tussen marxisme contra liberalisme [sic], waarbij de Good Guys van HVV natuurlijk aan de juiste kant staan." Smeets sluit zijn aanval -- althans wat mijn persoon betreft -- af met: "In Marks cultureel homogene samenleving met de juiste menselijke conditie had journalist Arnold Karstens voor een executiepeleton gestaan. Je moet maar durven om andermans menselijke conditie te willen bepalen en wie wel en niet tot een cultureel homogene samenleving hoort. Volgens mij hebben we daar in de vorige eeuw een mislukt experiment mee gehad."

De opmerking over Arnold Karskens gaat gepaard met een link naar een artikel van Mark Evers en niet van ondergetekende, maar Smeets heeft er kennelijk geen problemen mee om mij woorden in de mond te leggen en zo de suggestie te wekken dat ik persoonlijk oproep tot geweld. Bovendien ging mijn "autistische" verhaal niet over de eeuwige strijd tussen marxisme en liberalisme, maar over het feit dat deze stromingen in zekere zin twee zijden van dezelfde medaille vormen, en dat het conservatisme per definitie wars is van beide ideologieën. Ook de zinsnede "cultureel homogene samenleving met de juiste menselijke conditie" vormt een pertinente verdraaiing van mijn woorden. Lezen is blijkbaar niet Smeets' sterkste kant.

De kwalificaties voor Het Vrije Volk die de lezersreacties op het stuk opleuken zijn niet mals. Termen als "cryptofascistische en -racistische propaganda" en "domrechts" passeren de revue. Eén persoon schrijft: "[H]et gros van de schrijvers [dénkt] vooral ... intelligent en belezen te zijn, terwijl het in werkelijkheid om gefrustreerde, reactionaire schreeuwerds gaat." Ondanks deze hooghartigheid over het vermeende gebrek aan intellect bij HVV, kunnen de wat meer serieuze stukken van onder anderen Encina Navan -- deze "blijft maar doorzaggen, totdat 'ie zelf blijkbaar in slaap valt en met zijn hoofd op het knopje 'verzend' klikt," aldus Breedveld -- evenmin rekenen op de goedkeuring van de heren bij Frontaal Naakt.

Intussen strooien zij met de ene na de andere verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog. Maar degene die gewag maakt van het feit dat het fascisme, communisme en progressivisme gezamenlijke intellectuele wortels koesteren, kan rekenen op de toorn van Breedveld, die met rollende ogen mededeelt dat de discussie vooral niet wéér mag ontsporen.

Dit legertje internettijgers lijkt niet te beseffen dat zijn laag bij de grondse tactieken een hypotheek leggen op een vrij publiek debat. De pathetische pogingen om de schrijvers en lezers van Het Vrije Volk te verwijzen naar het rijk der paria's zullen niettemin averechts werken. Uiteindelijk vormen de artikelen op HVV, of deze de moeite van het lezen nu waard zijn of niet, een uiting van onvrede over wat de linksliberalen de afgelopen veertig jaar van onze samenleving hebben gemaakt. Wie deze sentimenten buiten de orde verklaart, zal de onvrede veeleer versterken dan verzwakken.

In dit licht bezien zal het mij benieuwen hoe lang de liefde voor president Obama in de Verenigde Staten stand zal houden. Zijn misprijzen van de conservatieve oppositie, alsmede zijn arrogantie en blinde vertrouwen in voorganger Franklin Delano Roosevelt, kunnen hem nog duur komen te staan.

zaterdag 27 december 2008

Pas op de plaats, graag!

Zowel de zienswijze van de klimaatalarmisten als die van hun skeptici vergt een leap of faith. Wat het publieke debat over het klimaat ontbeert, is een stukje boerenverstand.

De alom geaccepteerde popperiaanse visie op de wetenschap veronderstelt dat absolute waarheden binnen de muren van de academie niet bestaan: de mens kan hooguit "gerechtvaardige aannames" doen over hetgeen hij onderzoekt. Deze aannames moeten te allen tijde "falsifieerbaar" zijn. Met andere woorden, hypotheses moeten dusdanig zijn geformuleerd dat zij mogelijkerwijs kunnen worden weerlegd door anderen.

De klimaatwetenschap van vandaag de dag neigt deze basale wijsheden de das om te doen. De hypothese van de zogenaamde "antropogene" klimaatverandering -- de aanname dat de mens door zijn uitstoot van koolstofdioxide het klimaat doet opwarmen -- brengt wetenschappers overal ter wereld dusdanig in vervoering dat zij af en toe het realisme uit het oog verliezen.

Mijn indruk is dat veelal politieke redenen hieraan ten grondslag liggen. De antropogene broeikashypothese vormt in zekere zin een warm bad voor cultureel marxisten in het Westen. Zij zien in de omvangrijke westerse consumeringsdrift een duister kwaad, dat zich openbaart ten koste van minder bedeelden binnen de eigen samenleving en met name in de voormalige Derde Wereld. Als voorstanders van een expansief staatsinterventionisme zien zij nu hun kans schoon om de macht van de staat overal in het Westen aan te wenden voor een wereldwijde groene revolutie, waarvoor uiteraard de rijke landen financieel dienen op te draaien.

De skeptici en ook hun aanhangers in de politiek en publieke opinie -- met name die laatste groep vormt niet meer dan een kleine minderheid in de kakofonie van soms meer en soms minder wetenschappelijke bijdragen in het debat -- zien de neosocialistische bui reeds hangen en schermen vurig met allerlei data die de klimaathypothese ontkracht.

Hoe het ook zij, in feite kan geen mens met zekerheid beweren dat het klimaat al dan niet opwarmt door menselijk handelen. Die popperiaanse waarheid is in deze tak van wetenschap des te belangrijker, omdat het aardse klimaat nog praktisch onontgonnen terrein is voor diegenen die het bestuderen. Beide kampen in het debat baseren zich vooral op abstracte computermodellen, die in andere wetenschapsgebieden slechts ter ondersteuning dienen van de menselijke waarneming, maar in de klimatologie een leidende rol vervullen. Voorts zullen beide kampen ongetwijfeld selectief te werk gaan in het presenteren van data die hun zienswijze lijkt te bevestigen. Elke "harde" uitspraak in dit debat is in zekere zin dus gebaseerd op een leap of faith, op het onderbuikgevoel van de expert die de uitspraak doet.

Bovendien smelten de voorstanders van de klimaathypothese hun argumenten langzaamaan om tot een tautologische Frankenstein. Toen de temperaturen in Nederland in maart 2007 tot recordhoogten stegen, werd het oorzakelijke verband met de menselijke uitstoot van koolstofdioxide in alle media gepresenteerd als een voldongen feit. Overal om ons heen konden wij symptomen ontwaren van de klimaatverandering die we zelf hadden gecreëerd: smeltende poolkappen, orkaan Katrina, zachte winters in de Nederlandse polder en minder sneeuw op de Kilimanjaro. Nu de wereldwijde temperatuur de laatste tien jaar blijkt te zijn gedaald, gaan de klimaatalarmisten niet twijfelen aan hun vastberadenheid, maar schrijven zij deze inconsistentie toe aan "een La Niña weervariatie". The Associated Press formuleerde het als volgt: "Terwijl skeptici [de recente temperatuurdaling] al gebruiken als bewijs voor een afkoelende trend, illustreert ze in feite hoe snel de wereld opwarmt."

Op deze wijze verwordt de klimaathypothese tot een veronderstelling die altijd waar is, ongeacht tekenen die het tegenovergestelde zouden suggereren. Hogere of lagere temperaturen, meer of minder orkanen, grotere of kleinere ijsvlaktes op de Noordpool, overstromingen of droogtes; alles kan worden aangevoerd als bewijs voor de stelling dat het klimaat verandert door toedoen van de mens. Het feit dat het Engelstalige vocabulaire reeds is verschoven van global warming naar climate change spreekt boekdelen: kennelijk was die verandering nodig om het bredere concept in stand te kunnen houden. Ze heeft echter tot gevolg dat de hypothese zelf niet langer meer wetenschappelijk falsifieerbaar is.

Deze situatie is uiterst zorgwekkend, omdat politici belangrijke keuzes maken, die zij baseren op de uitkomsten van dergelijk onderzoek. Daarbij laten ook zij zich geenszins leiden door enig wetenschappelijk realisme. Neem Europarlementariër Chris Davies, die vorig jaar alle auto's wilde verbieden die sneller rijden dan 162 kilometer per uur. Denk aan de overijverige politici die het liefst heel Nederland zouden volbouwen met inefficiënte windmolens, omdat het enige duurzame alternatief -- kernenergie -- om heel andere redenen ook al geen goedkeuring geniet. (Let wel: een windmolen beschikt nog niet over één promille van de capaciteit van een kerncentrale.) Of neem minister van milieu Jacqueline Cramer, die een persoonlijke aversie koestert tegen gloeilampen. Je moet er maar opkomen. (Het feit dat het kwik in spaarlampen een milieuramp van immense proporties zou kunnen veroorzaken, doet kennelijk niet ter zake.)

Dit zijn niet wat Mark Steyn treffend noemt "secundaire samenlevingsimpulsen", maar tertiaire samenlevingsimpulsen. Politici zouden zich moeten bezighouden met zaken die daadwerkelijk van belang zijn voor onze samenleving. Dit soort voornemens kosten vooral veel geld zonder al te veel zoden aan de dijk te zetten. De totale menselijke uitstoot van koolstofdioxide bedraagt slechts vier procent van het totaal in de aardse atmosfeer. Ervan uitgaande dat deze maatregelen de menselijke uitstoot met tien procent zouden kunnen reduceren -- waarschijnlijk een zeer optimistische schatting --, bedraagt de reductie in de totale hoeveelheid koolstofdioxide 0,4 procent. Zou een dergelijke afname echt het klimatologische tij kunnen doen keren?

Bovendien bezit geen enkele regering in het Westen, laat staan in de opkomende industrienaties, de politieke wil om de draconische maatregelen te treffen die daadwerkelijk nodig zijn om significante reducties in de uitstoot te bewerkstelligen. In feite is er maar één manier om dit al dan niet imaginaire probleem op te lossen: het sluiten van alle zware industrieën en een verbod op verbrandingsmotoren. Deze maatregelen betekenen zonder twijfel politieke zelfmoord voor elke politicus in een vrije samenleving. Zolang wij niet bereid zijn om wereldwijd deze grootschalige structurele offers te brengen (terecht, naar mijn idee), zal al het overige niet meer dan symboolpolitiek zijn.

Of de publieke discussie over het klimaat nu wordt aangeslingerd door oprecht idealistische politici of door leiders die slechts bestaansrecht trachten te verlenen aan politieke organen die democratische legitimatie ontberen (lees: de Europese Unie), het debat heeft -- zowel op wetenschappelijk als op politiek niveau -- ernstige behoefte aan een gezonde dosis boerenverstand. Wellicht leidt dát tot een pas op de plaats in de hoofden van onze politici, die tegenwoordig om het hardst hollen teneinde elkaar voorbij te streven in het bedenken van bizar "klimaatbeleid".

Ik dank de lezers voor alle aandacht voor mijn artikelen in 2008 en wens iedereen tevens een gelukkig en gezond 2009!

vrijdag 21 november 2008

Van "progressie" naar regressie

Frontaal Naakt is recentelijk meer dan eens het podium geweest voor moddergevechten over de existentiële vraag of Adolf Hitler nu links was of niet. Laten wij die kansloze ruzies nu even voor wat ze zijn: met Peter Breedveld zullen we het toch nooit eens worden, vrees ik. Echter, voor wie het interesseert, is het misschien wél aardig om -- met de zegening van enige distantie -- wat verder na te denken over bovengenoemd discussiepunt.

Thomas Sowell publiceerde in 1987 een schitterend boek, getiteld A Conflict of Visions, waarin hij twee radicaal tegengestelde visies op het politieke leven uit de doeken deed. Aan de ene kant, schreef Sowell, staat de "beperkte visie" (in het Engels: "constrained vision"; een betere vertaling kon ik niet verzinnen). Deze veronderstelt dat de mens slechts weinig mogelijkheden heeft om de samenleving waarin hij vertoeft te verbeteren. De mens is feilbaar, zo redeneert deze stroming, en zijn natuur onveranderlijk. Voor zover hij de samenleving kan veranderen, zal dat moeten geschieden in kleine stapjes, met vallen en opstaan, zijn tekortkomingen inachtnemend.

Aan de andere kant, schreef Sowell, staat de "onbeperkte" visie ("unconstrained vision") op het politieke leven. Deze veronderstelt dat de mens zijn potentieel nog niet ten volle heeft bereikt, maar wel in staat is om zich te perfectioneren. "Dwaze en immorele keuzes verklaren alle kwaden in de wereld", en "wijzer of moreler en humaner sociaal beleid is de oplossing." De menselijke natuur, redeneert deze onbeperkte visie, valt ten goede te veranderen, en oude gebruiken ziet ze als "vervangbare overblijfselen uit het verleden".

De beperkte visie, zoals Sowell haar beschrijft, stoelt op klassieke en christelijke fundamenten. De onbeperkte visie op Plato en de Verlichting. De eerste vond haar weg naar de éénentwintigste eeuw via Aristoteles, Thomas van Aquino, Augustinus, Calvijn, Adam Smith, Edmund Burke en Leo Strauss. De laatste via John Locke, Jean Jacques Rousseau, Karl Marx en praktisch de gehele westerse academie vanaf het midden van de twintigste eeuw.

Gaandeweg die bloedige eeuw heeft er een totale ommezwaai plaatsgevonden in de morele, intellectuele en uiteindelijk politieke visie op het menselijk bestaan, een ommezwaai van de beperkte naar de onbeperkte visie. Het moderne denken werd langzaamaan doordrenkt van het idee dat maatschappelijke vooruitgang via de wetenschap te bewerkstelligen was, parallel aan de technologische sprongen die de mens dankzij zijn natuurwetenschappen reeds had kunnen maken. Verschillen tussen de westerse landen waren evident, maar de algemene trend was dat de contouren van de moderne staat steeds verder uithardden en zij haar stempel in toenemende mate op het maatschappelijke leven ging drukken.

In de zeventiende eeuw kenden landen als Frankrijk en Engeland nog praktisch autonome dorpen, steden en adeldommen, waar het centrale gezag vanuit Parijs en Londen schitterde door afwezigheid. Religie en tradities speelden in deze statische samenlevingen een grote rol; revolutionaire sprongen vooruit schuwden zij, omdat zij zich ervan overtuigden dat deze in botsing zouden komen met de onveranderlijke menselijke natuur.

Aan het begin van de twintigste eeuw hadden de natiestaten hun primaat reeds veiliggesteld ten koste van bovengenoemde samenlevinkjes. De onbeperkte visie op het politieke leven werd geleidelijk aan overheersender. In de Verenigde Staten deelde zij met het aantreden van Franklin Delano Roosevelt als president in 1932 de genadeklap uit aan haar tegenhanger. Roosevelts "New Deal" tekende het definitieve afscheid van de minimale staat, die tot dan toe slechts de landsgrenzen en de binnenlandse orde had bewaakt. Roosevelt dacht ten onrechte dat laissez-faire de Great Depression had veroorzaakt en verergerd. Massale publieke projecten, programma's voor werklozen en exorbitante overheidsuitgaven zouden het tij doen keren. Ook de Europese landen lieten het economisch non-interventionisme achter zich.

Duitsland was min of meer de uitzondering binnen het Westen; daar was iets geks aan de hand. Het Duitse nihilisme van Nietzsche, Spengler en Heidegger verwierp de moderne samenleving. Het beschouwde de nieuwe (democratische) mens als een decadent, ingedut wezen, dat zich laafde aan een mooi huis en luxegoederen, maar geen eer en idealen meer nastreefde en persoonlijke offers voor een hoger doel schuwde. Zijn leven stond enkel nog in dienst van productie en consumptie; bloed, zweet en tranen waren, tot grote ergernis van deze schrijvers, verleden tijd.

De oplossing die het Duitse nihilisme aandroeg was de totale vernietiging van de moderne samenleving, echter zonder daar een positief alternatief tegenover te stellen. De antidemocratische en antipacifistische stemming van de Duitse intellectuelen ontaardde in de verheerlijking van militarisme. "Je kunt zeggen dat eeuwige vrede een naïeve droom is," schrijft Bart Jan Spruyt (PDF), "maar wie ontkent dat het een mooie droom is, ontkomt niet aan de conclusie dat oorlog als zodanig iets begeerlijks is, en verwerpt het onderscheid tussen rechtvaardige en onrechtvaardige oorlogen."

In de bijna volmaakte anarchie van Weimar-Duitsland, temidden van de economische malaise, was het wachten op een sterke leider die het intellectuele klimaat van het moment kanaliseerde in een sterke politieke beweging. De staat die Adolf Hitler schiep was totaal: alle gezag werd gecentraliseerd en het hele maatschappelijk en economisch leven werd gereguleerd vanuit Berlijn. Elke vorm van gezag buiten de staat werd de kop ingedrukt. Kerken werden in dienst gesteld van de staat en het traditionele gezin werd ontbonden ten gunste van een propagandistische jeugdbeweging: de Hitlerjugend speelde een cruciale rol in het ondermijnen van het gezag van de oudere, gematigdere generatie. Wanneer het individu zich maar ondergeschikt wilde maken aan het collectief en aan de staat, was de perfecte samenleving binnen handbereik.

Het was, uiteraard, de onbeperkte visie in haar meest radicale vorm. Hitler en ook Mussolini in Italië lanceerden economische programma's die opmerkelijke gelijkenissen vertoonden met Roosevelts New Deal (die laatste gaf dat ook ruiterlijk toe). En ondanks alle vijandigheid jegens het socialisme van de zijde van Hitler, vond het totale primaat van de staat zijn gelijke in de Sovjetunie. De vijandschap tussen Hitler en Stalin was veeleer een propagandakwestie dan ideologisch gedetermineerd.

Vallen de hedendaagse Europese sociaal-democraten en Amerikaanse politici als de nieuwe president Barack Obama op enige wijze binnen deze even eigenaardige als weerzinwekkende Duitse politieke stroming? Het antwoord is nee. Zij zijn niet antidemocratisch (hoewel soms ondemocratisch) en zien vandaag de dag ook wel in dat het nationaliseren van de volledige economie geen soelaas biedt. Vormde Hitler samen met Stalin twee zijden van dezelfde totalitaire medaille? Zeker wel. Het nationaal-socialisme heeft extreem-linkse en extreem-rechtse aspecten en is daarom ook wel "extremisme van het midden" genoemd. In ieder geval vormde zijn politiek wel een schoolvoorbeeld van radicaal progressivisme.

Het is daarom belangrijk om toch nog even te wijzen op vergelijkbare kenmerken binnen de progressieve beweging van de twintigste eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog zag in het Westen een generatie het levenslicht die, eenmaal in de collegebanken, de beschaving omver wilde werpen die haar ouders nog ten koste van hoge offers hadden bevrijd van het juk van Nazi-Duitsland. Deze jongeren beriepen zich op het idee dat hun ouders en voorouders zich helemaal niet zo "beschaafd" hadden gedragen, maar vooral zonden hadden begaan: slavernij, kolonialisme en natuurlijk de oorlog in Vietnam. De westerse tradities hadden de onderdrukking gefaciliteerd van vrouwen, zwarten, homosexuelen en eigenlijk een ieder buiten de kapitalistische elite. De enige oplossing, zo meenden zij, was om deze tradities hardhandig de kop in te drukken en de onderdrukten te bevrijden, in zowel economische als in seksuele en morele zin.

Conservatieven hadden altijd oog gehad voor het feit dat de samenleving werd gevormd van onderaf, dat de moraal van die samenleving zich ontwikkelde middels eeuwenoude gebruiken en tradities, en dat deze moraal op zijn beurt had geresulteerd in de vorming van een uitgekiend juridisch systeem. Zij zagen dat wij allen dwergen zijn op de schouders van reuzen: ons intellectuele blikveld reikt zo ver omdat vele generaties vóór ons al nadachten over de feilbare menselijke natuur en over de best mogelijke samenleving. Voor zover verandering al mogelijk was, moest deze geschieden middels wat Churchill "K.M.T." noemde: "Keep Muddling Through".

De nieuwe elite van de jaren zestig had lak aan deze wijsheden. Ze trachtte een nieuwe moraal af te dwingen middels het scheppen van nieuwe wetten en sociale conventies. In weerwil van hun eigen wensen, moesten en zouden de vrouwen emanciperen. Wie het multiculturalisme weigerde te omarmen, was een ordinaire racist van het soort dat hierboven is beschreven. Internationale geschillen dienden te worden beslecht middels ontspanning en toenadering, niet met oorlogstaal. En wie waarde hechtte aan het traditionele gezin en het huwelijk beschouwde als een verbond tussen man en vrouw, diende nog seksueel te worden bevrijd (maar alleen wanneer de conservatieve indoctrinatie het point of no return nog niet had bereikt). Vanzelfsprekend werden deze ideeën geïmplementeerd middels massale overheidsprogramma's (de "Great Society"), die een alsmaar verdere inbreuk van de staat betekenden op het persoonlijke en economische leven van de burgers in het Westen.

Anderen hebben al een miljoen maal beschreven hoe radicaal (en) intolerant de protestgeneratie in de jaren zestig eigenlijk was. Allan Bloom betoogde in The Closing of the American Mind dat ze erg veel trekken vertoonde van de jeugdbeweging in Nazi-Duitsland. Een veelzeggende anekdote die Bloom te berde bracht, was die van de hoogleraar die een aantal behoorlijk progressieve agendapunten opsomde in zijn collegezaal. De man kreeg telkens groot applaus van zijn publiek, totdat hij mededeelde dat wat hij zojuist had opgesomd citaten waren van Benito Mussolini -- en vervolgens de zaal achterliet in een ijzige stilte.

Dit incident heeft helaas -- doch bijna vanzelfsprekend -- niet geleid tot enige kritische introspectie aan de kant van deze studenten. Die houding is tekenend voor de kritiekloze omarming van sociale dogma's door de laatste twee generaties die in onze contreien zijn opgegroeid. De protestgeneratie heeft overal in het Westen de macht gegrepen in politiek, media en academie. Zelfs conservatieven in de Verenigde Staten zijn niet gevrijwaard van de onbeperkte visie die Thomas Sowell zo eloquent beschreef: ook president Reagan heeft de opmars van de staat maar gedeeltelijk en tijdelijk kunnen doen keren. (Over de neoconservatieven rondom George W. Bush die dachten de democratie te transplanteren naar Irak zal ik maar zwijgen.)

Er bestaan geen permanente oplossingen, alleen permanente problemen, zo waarschuwde Leo Strauss ons praktisch zijn hele leven lang. De Amerikanen kozen twee weken geleden niettemin een man als hun nieuwe president -- door Oprah Winfrey veelzeggend omschreven als "The One" -- die hen een "New New Deal" gaat brengen, en tevens belooft dat de zeespiegel vanaf nu zal gaan dalen en de planeet zal gaan helen. Het getuigt van een huiveringwekkende arrogantie, die grenst aan megalomanie. Deze man is een ook een kind van het radicale campusactivisme. Hij spande tot voor kort samen met lieden die de moraal wilden afdwingen middels terreur (Bill Ayers) en de zwarten wensten te bevrijden van een intrinsiek racistische natie (Jeremiah Wright). De mogelijkheden zijn grenzeloos, onbeperkt.

Dit alles vormt uiteraard geen beletsel voor de driehonderdduizend zielen die afgelopen zomer in Berlijn een half uur lang aan de lippen hingen van de nieuwe president, en hem hoorden afsluiten met de woorden: "Met een oog op de toekomst, met vastberadenheid in onze harten, laat ons deze geschiedenis herinneren en ons lot beantwoorden, en eens te meer de wereld herscheppen."

Berlijn? Déjà-vu? Iemand? De ironie der geschiedenis heeft hiermee toch wel weer een voorlopig hoogtepunt bereikt.

zaterdag 15 november 2008

Uw vrijheid is de onze niet

Feministes Saskia Poldervaart en Maruja Bobo Remijn hebben lak aan gezond verstand en aan samenlevingsverbanden die vrije burgers vrijwillig met elkaar aangaan.

De laatste maanden is de Volkskrant het toneel geweest van een opmerkelijke doch hoogst interessante briefwisseling tussen Naema Tahir en Andreas Kinneging (zie foto's), die schrijven over de relaties tussen man en vrouw in het moderne Westen. Begonnen zij hun publieke correspondentie nog als schijnbare ideologische tegenpolen (zij zelfbenoemd feministe, hij conservatief), de laatste weken heeft een opmerkelijke toenadering plaatsgevonden.

Aldus schreef Tahir in haar brief van vorige week: "De man heeft, zoals je stelde, een veel groter libido dan de vrouw. Als hij zijn biologische natuur de vrije loop laat, maakt hij velen ongelukkig. Maar hij kan ook een ridder zijn, mits zijn vrijheid in sexualibus aan banden wordt gelegd. Leer je me de volgende keer over die ridder, Andreas?" En antwoordde Kinneging deze week: "De waarlijk en in de hogere zin mannelijke man is niet iemand die zichzelf laat gaan, maar iemand die zichzelf juist weet in te houden. Die meester is over zijn primaire impulsen. ... Het is in één woord een ridder, Naema, een heer, een man van deugd en eer, in de beste zin van die bijna vergeten woorden."

Initiatieven als deze staan garant voor een stortvloed aan ongezouten kritiek. Nadat hele hordes lezers, Evelien Tonkens en ook het egocentrische stuk chagrijn Thomas von der Dunk al hun duit in het zakje hadden gedaan, was het afgelopen vrijdag de beurt aan Saskia Poldervaart en Maruja Bobo Remijn, twee docentes "genderstudies" aan de Universiteit van Amsterdam.

Nu doet een woord als "genderstudies" reeds een hoog gehalte aan pseudowetenschappelijk activisme vermoeden, en deze vermoedens ziet men snel bevestigd na een kleine zoekslag op het internet. Poldervaart schrijft vermoeiende epistelen over "andersglobalisering" en draagt graag truien met daarop de tekst "feminist" gedrukt. Voor wie dan nog twijfelt, spreekt een aantal van haar publieke uitspraken boekdelen: "Je kunt helemaal niet buiten een ideologie," liet ze in 1998 optekenen in het activistisch "webzine" Ravage Digitaal. "Ik kan me wat dat betreft nog steeds vinden in de marxistische analyses van Gramsci en Althusser."

Over Maruja Bobo Remijn is wat minder bekend, buiten een carrière als regisseuse van toneelstukken. Het weinige dat men over haar vindt, spreekt niettemin voor zich: "Mijn inziens zou je kunnen zeggen: een echte man heeft een penis. Maar de rest is een sociale constructie," aldus Bobo Remijn. "Wat zijn de culturele gevolgen van een fysiek kenmerk? Dit kan leiden tot uitspraken zoals: vrouwen hebben nu eenmaal de 'natuurlijke' behoefte om te zorgen. Dat zit in hun 'aard'. Voordat je het weet staat moeder weer achter het aanrecht en zit pa voor de tv."

Poldervaart en Bobo Remijn konden het niet langer aanzien en publiceerden een gezamenlijk opinieartikel in de Volkskrant, waarin ze stellen dat Kinneging en Tahir onterecht uitgaan van een "biologisch verklaringsmodel voor het gedrag van mannen en vrouwen". Bovendien, aldus de twee, oordeelt zowel Kinneging als Tahir over het feminisme zonder zich daarin te verdiepen. Tot slot "halen beide auteurs opvattingen over ongelijkheid, macht en libido op een, voor ons, gruwelijke wijze door elkaar. ... Alsof het uitgangspunt dat er ongelijkheid in de liefde moet zitten, geen politiek standpunt is en alsof de situatie binnenshuis de situatie buitenshuis niet zou beïnvloeden."

Het resultaat volgens Poldervaart en Bobo Remijn is "dat Kinneging en Tahir niet veel verder komen dan de clichés die al zo’n 200 jaar over mannen en vrouwen bestaan: vrouwen als degenen die machteloos zijn, die geleid willen worden, die mannen aan zich willen binden, die begeerd willen worden, maar liever geen seks willen. Mannen als de machtigen, vol veroveringsdrang, als verleiders die een onbedwingbare behoefte aan seks hebben, maar die niet gebonden willen zijn."

Nu zijn cliché's en vooroordelen meestal op een kern van waarheid gebaseerd. Overal ter wereld en in alle tijden vormt (en vormde) de menselijke soort gezinnen en sluit zij huwelijken, en zorgt de vrouw voor de kroost en de man voor het eten op tafel. Prostitutie wordt bovendien niet voor niets "het oudste beroep ter wereld" genoemd, en met name beoefend door leden van het vrouwelijke geslacht. Kennelijk laat de man zich gemakkelijk verlokken tot seksuele promiscuïteit. Echter, hij blijkt eveneens in staat om zich op te trekken aan een zeker beschavingsideaal: in geen enkele cultuur wordt prostitutie beschouwd als een eervol beroep, noch genieten de mannen die haar in stand houden aanzien als gevolg van hun onzedelijke daden.

Is het werkelijk zo dat bijna alle beschavingen in de geschiedenis van de mensheid -- een paar tribale stammen her en der daargelaten -- op willekeurige wijze en onafhankelijk van elkaar tot de conclusie kwamen dat een cultuur waarbinnen de man een andere rol heeft toebedeeld gekregen dan de vrouw de beste is voor de samenleving als geheel? De vraag stellen is haar beantwoorden. Er bestaan blijkbaar bepaalde natuurwetten die de mens tot op zekere hoogte voorschrijven hoe hij zich verhoudt tot zijn soortgenoten. Hij kan deze wetten misschien (tijdelijk) onderdrukken, maar nooit elimineren.

Kinneging refereerde een paar weken geleden nog aan een typerend voorbeeld: "Een fameus onderzoek liet aantrekkelijke vrouwen hun onbekende mannen vragen of ze met hen naar bed wilden. Driekwart van de mannen antwoordde daarop volmondig 'ja'. Geen van de vrouwen aan wie dezelfde vrijpostige vraag werd gesteld door aantrekkelijke, maar hen onbekende mannen stemde in met seks."

Poldervaart en Bobo Remijn laten dit voorbeeld van Kinneging onaangeroerd, omdat zij niet beschikken over argumenten die het zouden kunnen ondermijnen. In plaats daarvan beschuldigen zij hem van het verspreiden van "cliché's" en "stereotypen". Maar ze kunnen de lezers eveneens niet uitleggen waarom Kinneging en Tahirs beschrijvingen van de seksen berusten op vooroordelen die geen onderbouwing vinden in de werkelijkheid. Het enige dat hen rest, zijn de dogma's van linkse intellectuelen, die hebben getracht hun wereld radicaal te herscheppen en in die missie veel kwaad hebben aangericht en weinig goeds.

Omdat de mens nu eenmaal niet als proefdier kan dienen, is het lastig om dit debat over "nature versus nurture" definitief te beslechten. Eén van de weinigen die het waagde om deze ethische barrière aan zijn laars te lappen, was -- hoe verrassend -- ook zo'n radicale intellectueel: John Money was een psycholoog en seksuoloog aan de Johns Hopkins University in de Verenigde Staten. Toen in 1966 de besnijdenis van een net ter wereld gekomen jongetje, David Reimer, volledig mislukte, adviseerde Money de ouders om hun kroost bij wijze van experiment als meisje te laten opgroeien. Hij wilde hiermee aantonen dat de verschillen tussen de geslachten slechts cultureel bepaald waren en niet biologisch. De genen van het kind weigerden echter mee te werken: Reimer wilde niet met poppen spelen, maar met auto's en treinen. Toen "zij" in de puberteit belandde, weigerde ze nog langer mee te werken aan Money's experiment en onderging ze een operatie en een hormonenkuur om zich weer om te toveren tot man.

Daarmee beleefde dit dramatische experiment echter geen happy ending. Reimers tweelingbroer werd schizofreen nadat hij ontdekte dat zijn tweelingzus eigenlijk een broer was. In 2003 stierf hij aan een overdosis drugs, waarna David een jaar later zichzelf van het leven beroofde. John Money bleef zijn experiment niettemin tot aan zijn dood verdedigen. Hij weet de kritiek op zijn ideeën aan bevooroordeelde rechtse media en aan de "antifeministische beweging", die in zijn ogen ten onrechte beweerde dat "mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn verborgen in de genen, zodat de vrouwen terug zouden moeten gaan naar het matras en de keuken."

Deze laatste zin is bijna een kopie van het eerder genoemde citaat van Maruja Bobo Remijn. Poldervaart en zij hebben, als gevolg van al hun frustratie over het vermeende onrecht dat het vrouwelijke geslacht wordt aangedaan, geen enkel oog meer voor de verschillen tussen man en vrouw die voor ieder ander evident zijn. Het experiment van Money demonstreert welke gevaren er schuilgaan in dergelijk dogmatisme.

Gelukkig beginnen langzaamaan ook de vrouwen in het Westen zich te realiseren dat de slachtofferrol die hen wordt aangepraat hen niet zo past: recent onderzoek onder de Britse bevolking wijst uit dat, in de woorden van de Volkskrant, "zowel mannen als vrouwen zelf steeds minder geloven in het beeld van de carrièrevrouw of de supermoeder."

Maar daarmee is de kous natuurlijk niet af voor de feministen. "Vrouwenrechtenorganisatie Unifem van de Verenigde Naties," vervolgt het Volkskrantbericht, "zegt ontzet te zijn over de uitkomst het onderzoek. Volgens de organisatie moet er rap tempo gemaakt worden met de verbetering van flexibele werktijden en kinderopvang op het werk." Een democratisch vonnis, geveld door vrije burgers, wordt op deze wijze gebanaliseerd door activisten als Poldervaart en Bobo Remijn, met als enige doel hun weerzinwekkende, intolerante interpretatie van vrijheid nóg harder op te dringen aan onwillende subjecten.

zaterdag 1 november 2008

Wie zou u dinsdag moeten steunen?

Bij de Volkskrant weet men het wel.

Afgelopen woensdag stelde Thomas von der Dunk in zijn column in de Volkskrant dat wij over een afgang van de Republikeinse presidentskandidaat John McCain "niet rouwig" hoeven te zijn. In een stuk dat argumenten ontbeert en meningen als feiten presenteert, liet hij zich vervolgens helemaal gaan. "De onre­gel­matigheden in Florida van 2000 vormen een illustratie van Stalins oude adagium, dat het er bij hen niet op aankomt hoe er wordt gestemd, maar hoe er wordt geteld," aldus Von der Dunk. "Mugabe kon het niet verbeteren."

In zijn column van gisteren gaat de cultuurhistoricus driftig door op de ingeslagen weg: "Over wapenbezit, het nut van martelen en de doodstraf denken Amerikaan­se Republi­keinen en Af­ghaanse Taliban eender. ... Om te zwijgen over het thema homoseksuali­teit. Voor christelijke en islamitische funda­menta­listen is het veel erger wanneer mannen elkaar neuken dan wan­neer zij elkaar doden. Reeds vanwege de zieke geestesge­steldheid die aan zo'n moraal ten grondslag ligt, mogen we bidden dat Palin nooit in het Witte Huis belandt."

Vergelijkingen met totalitaire dictators en moslimextremisten doen het altijd goed bij het anticonservatieve volksdeel in Nederland -- en dat zijn nogal wat mensen. Diep in zijn hart weet Von der Dunk ook wel dat het vergelijken van president Bush met Josef Stalin en Robert Mugabe geen hout snijdt. Bovendien is er toch zeker wel een verschil met het invoeren van een christelijke agenda langs democratische weg -- wat Von der Dunk daarvan persoonlijk ook moge vinden -- en de massaterreur die de Taliban over Afghanistan hebben doen neerdalen. Misschien moet hij Khaled Hosseini er anders nog eens op nalezen.

En passant wordt Andreas Kinneging nog afgeschilderd als "neochristen" -- wat is dat nu weer voor term? -- en diens "discipel" Bart Jan Spruyt als "neoconservatief dwaallicht". Overigens is Kinneging meer een man van Plato dan van Christus en is Spruyt geen neocon, maar wie heeft er nu feiten nodig wanneer met een goedkope karaktermoord hetzelfde effect kan worden bereikt? Het niveau van GeenStijl weet Von der Dunk nauwelijks te ontstijgen. (Aan dit soort laag-bij-de-grondse aanvallen maken Kinneging en Spruyt zich trouwens nooit schuldig.)

We moeten het voormalig PvdA-coryfee Marcel van Dam nageven dat hij zich -- in tegenstelling tot zijn zure, grofgebekte collega bij de Volkskrant -- in elk geval beperkt tot argumenten. Maar daar is dan ook alles mee gezegd. "Afgezien van het militaire apparaat is de fysieke en sociale infrastructuur in Amerika teruggebracht tot armenzorg," zo schreef Van Dam in zijn column van donderdag. "Wegen, bruggen en spoorlijnen verkeren in erbarmelijk staat, net als openbaar vervoer, publiek onderwijs, het gevangeniswezen en de gezondheidszorg. Meer dan 40 miljoen Amerikanen zijn niet tegen ziektekosten verzekerd. Michael Moore heeft in Sicko de absurde en afgrijselijke gevolgen daarvan overtuigend in beeld gebracht."

Ik weet niet of Van Dam de Verenigde Staten nog heeft bezocht sinds zijn puberteit, maar met de wegen, het OV en de spoorlijnen is mijns inziens weinig mis. De Amerikaanse gezondheidszorg kent wat betreft haar hoge kwaliteit haar gelijke niet in de wereld. Het "drama" van het grote aantal onverzekerden in de VS wordt opgeklopt voor ideologische doeleinden: het is een momentopname, waarin een zeer grote groep van bovenmodale verdieners is opgenomen die ervoor kiest om tussen twee banen in één of twee maanden onverzekerd te zijn. Bovendien zijn er eveneens talloze studenten die de gezondheidsrisico's voor lief nemen en bewust onverzekerd blijven (in geval van nood worden zij toch wel geholpen bij de Eerste Hulp). En ook de miljoenen illegalen in de VS maken onderdeel uit van die veertig miljoen. Tot slot is Michael Moore een Amerikaanse Leni Riefenstahl, geen betrouwbare bron voor sociaalwetenschappelijke beschouwingen.

De zogenaamde 'trickle down'-theorie, die zegt dat belastingverlaging voor bedrijven en rijken ook economische voordelen oplevert voor de minder bedeelden, "kan naar het rijk der fabelen worden verwezen," zo weet Van Dam. "Het aantal armen in Amerika is gestegen in plaats van afgenomen en de koopkracht van de gemiddelde werknemer is in de laatste decennia gelijk gebleven of gedaald. Er komen steeds meer mensen die twee banen nodig hebben om rond te kunnen komen."
Zoals Steve Chapman vorige week al aantoonde, berusten dit soort verhalen op "economische mythologie". Modale verdieners in de VS zijn tussen 1975 en 2005 bijna dertig procent meer gaan verdienen. De inkomens van het gros van de gezinnen zijn in diezelfde periode gemiddeld veertig tot meer dan zestig procent (!) gestegen. Amerikanen zijn significant rijker geworden tijdens de Reagan-revolutie, veel rijker dan wij Europeanen.

Het probleem van armoede in Amerika is veeleer cultureel dan economisch. De sociaal-economische problemen doen zich met name voor in éénoudergezinnen, die een aandeel koesteren van tachtig procent in de groep van vijftig miljoen Amerikanen die onder de zogenaamde "armoedegrens" moeten bestaan. Deze grens is overigens vastgesteld op vijftig procent van het modale inkomen, dus niet vergelijkbaar met de armoedegrens in -- pak 'm beet -- Kenia. Maar hoe dan ook, gezinnen waarin twee ouders werken tegen het minimumloon ontstijgen dat inkomensniveau al. Deze harde feiten vormen een confronterende waarheid voor hele volksstammen in de VS, waarbinnen vaders vooral de lusten genieten en niet de lasten dragen; ze vormen echter niet het beeld van de typische Amerikaan, die een prudent gezinsleven leidt en zeer hard werkt voor zijn geld.

Dit soort argumenten gelden niet voor Marcel van Dam, die bekend staat om zijn streven hard werken en veel verdienen te straffen en slecht gedrag te belonen. In een land waarin cultuur slechts een kwestie is van smaak, mag het geen verrassing heten dat deze schrijvende elite man en paard niet durft te noemen. De permanente afhankelijkheid van vele honderdduizenden die de Nederlandse verzorgingsstaat de afgelopen decennia heeft gecreëerd, biedt bovendien een stevige garantie voor electorale steun voor zijn oude partij. Individuen die pleiten voor het belang van het gezin in een vrije samenleving kunnen worden afgeschilderd als reactionaire "dwaallichten" of christelijke Taliban, die het vooral niet verdienen serieus te worden genomen.

De Volkskrant is één van de weinige kranten die de laatste jaren heeft ingespeeld op de ontwikkelingen in de publieke opinie in Nederland. Soms tot afgrijzen van zijn eigen lezers passeerden schrijvers als Victor Davis Hanson, Bill Kristol, Andreas Kinneging, Bart Jan Spruyt en zelfs Duns Ouray zijn opiniepagina's. Daarvoor niets dan respect.

Maar misschien is het tijd om eens kritisch te kijken naar het legertje vaste columnisten, waarvan sommigen niet verder komen dan het in stand houden van mythes en het presenteren van meningen als feiten. Geconfronteerd met harde statistieken en gedegen argumenten, kunnen figuren als Thomas von der Dunk en Marcel van Dam niet anders dan elkaar overschreeuwen in hun blinde haat jegens conservatief Amerika. Deze onbehoorlijke intimidatie werpt helaas maar al te zeer haar vruchten af.

zondag 17 augustus 2008

Het verraad van rechts?

Frans Smeets gaat ongegeneerd verder op Frontaal Naakt met zijn aanvallen tegen alles wat riekt naar "rechts". Hij beseft niet dat hij zelf onderdeel is van het probleem dat hij aankaart.

De reacties op mijn eerste artikel aan het adres van Frans Smeets -- het spijt me om het te moeten zeggen -- waren enigszins teleurstellend. Smeets zelf schijnt het niet gelezen te hebben, gezien de herhaling van misstappen die hij in zijn jongste schrijven begaat. Bert Brussen en Peter Breedveld zetten hun ridiculisering van HVV-scribenten en -lezers voort in de comments van laatstgenoemd stuk. Blijkbaar vormen de weinig inhoudelijke reacties van hun eigen vaste publiek op mijn eerdere epistel geen aanleiding om het misplaatste superioriteitsgevoel even te laten varen.

Ditmaal neemt Smeets de "Amerikaanse politiekfilosoof Francis Fukoyama" -- dat zijn twee taal- of schrijffouten in vier woorden -- op de korrel. Fukuyama schreef in 1989 in een artikel, in Smeets' woorden, "dat de ideologische tegenstelling met de val van het communisme als leidraad van de geschiedenis afgelopen was en dat het economisch en democratisch liberalisme met zijn individuele vrijheden de wereld zou gaan beheersen." Dit artikel werkte Fukuyama in 1992 uit tot het thans wereldberoemde boek The End of History and the Last Man.

De val van de Muur, betoogt Smeets in het vervolg van zijn stuk, leidde er niet alleen toe dat verstokte communisten in de Sovjetunie zélf hun ideologische principes in de uitverkoop gooiden in hun zucht naar rijkdom: ook "Wim Kok als ultieme linkse zwabber [wist] niet hoe snel hij zijn ideologische veren als een ongemakkelijke jas moest afgooien en gaf als een bezopen Jeltsin de gezamenlijke bezittingen aan een paar Nederlandse oligarchen." Het resultaat van deze ontwikkelingen was een hoge mate van corporatisme, niet alleen in verre oorden als Rusland en China, maar ook hier in Nederland. "Ondernemers willen geen individuele vrijheid (behalve voor henzelf) en democratie interesseert hen helemaal geen ene mallemoer. Ze willen gewoon verkopen, weinig regels en zo laag mogelijke belastingen."

"De westerse democratie met haar individuele vrijheden staat onder druk," concludeert Smeets. "De voormalige gedachte dat je deze nodig had voor een welvarende staat is veranderd in het idee dat dit laatste beter lukt bij een totalitaire overheid. De machtigste en rijke pilaar van de rechtse ideologie, die van vrijhandel, heeft haar voormalige geliefde (vrijheid en democratie) als een pooier aan de hoogste bieder verkocht. Het goedkope verraad van rechts, waardoor vrijheid en democratie niet langer ideologisch leidend zijn, maar zwaar in de verdrukking zitten."

Terloops krijgt ook Het Vrije Volk er weer van langs. Op HVV durft namelijk "werkelijk geen enkele ondernemer te adverteren. Dat zou ze toch eens aan het denken moeten zetten. Ook islamieten, overheid en links moeten namelijk eten. Zou zonde zijn om deze markt 'links' te laten liggen. HVV doet me soms een beetje denken aan de naïeve communisten van rond 1917 die zichzelf twintig jaar later, al scheldend op oude dogma's van een voorbije tijd, vrijwillig lieten executeren, puur en alleen omdat de Partij (vrijhandel) nu eenmaal geen fouten kon maken." En dat is wellicht ook ons lot, denkt Smeets: "Veel blogs, van HVV tot Indymedium, staan buiten dit spectrum waarin de overheid graag ziet dat je je begeeft. Het zou mij dan ook niet verbazen dat binnen tien jaar deze blogs, elkaar in hun stereotiepen beschimpend over rechtslinks tegenstellingen en omringd door de naakten van Jenny, door Google-Earth Security Services richting Goelagarchipel gestuurd zullen worden."

In de beleving van Frans Smeets bestaat de wereld dus uit marxisten en liberalen. De eersten hebben -- wellicht tot zijn spijt -- volledig aan geloofwaardigheid ingeboet, hetgeen leidde tot "het einde van het collectivisme en overheidssturing van links." Daarvoor in de plaats gekomen zijn de "oligarchen" die onze vrijheid en democratie (en waarschijnlijk nog hun eigen ziel) in de uitverkoop doen teneinde hun handelsbelangen te bevorderen. Andere mensen bestaan niet in de beleving van Smeets. (Men kan zich overigens afvragen waar, naar zijn inzichten, die vrijheid dan wél in goede handen zou zijn. Misschien toch maar een socialistische heilstaat? Of een vorm van "geleid kapitalisme"? Het is geen geringe opgave om voorbeelden te vinden van bastions van vrijheid buiten de samenlevingen van het Westen.)

De realiteit is uiteraard genuanceerder dan dat. Dat Smeets niet verder komt dan de tegenstelling tussen liberalisme en marxisme bevestigt het beperkte kader van het Verlichtingsdenken. Het scheppen van een samenleving (of internationale orde) volgens welk economisch en politiek-institutioneel stramien dan ook is niets anders dan een naïef maakbaarheidsgeloof. Dit moderne utopisme kon ontstaan omdat de Verlichting ervan uitging dat de ongekende successen in de natuurwetenschappen ook in de politieke filosofie konden worden behaald. De Verlichting begon in feite dan ook niet met Hobbes en Locke, maar met de grote natuurkundige Isaac Newton.

Het socialisme noch het liberalisme doet recht aan de menselijke conditie. Culturele aspecten spelen in deze economische theorieën nauwelijks een rol. Waar ze dat wel doen, is die rol slechts negatief: de morele en sexuele taboes van weleer, zo luidt het argument, dienden enkel om de emancipatie van de arbeider dan wel de totale vrijheid van het individu in de kiem te smoren. Toen in de jaren zestig de geest uit de fles kwam, gingen ook meteen alle remmen los. Sexuele losbandigheid, "vrijheid blijheid" en "grenzen verkennen" vormden het nieuwe devies. Oude hierarchieën maakten plaats voor culturele "progressie". Het idee dat die hierarchieën een bepaalde morele en culturele orde mogelijk maakten kwam niet op in de hoofden van liberalen en marxisten. In plaats daarvan sloten zij een monsterverbond om hun cultureel-liberale agenda door te voeren.

Dit progressivisme stond lijnrecht tegenover het conservatisme dat in de jaren vijftig nog dominant -- zij het reeds tanende -- was in het Westen. Dat betoogde, in de woorden van Edmund Burke, dat de samenleving een contract was tussen de doden, de levenden en de ongeborenen. Het in stand houden van de westerse culturele tradities vormde de beste garantie voor een duurzame sociale orde, meenden Burke en andere conservatieven. Voor zover sociale verandering wenselijk was, zo zei Churchill eens, was "K.M.T." het devies: "Keep Muddling Through".

Het conservatisme staat voor het besef dat een vrije samenleving niet kan functioneren zonder bepaalde mores en culturele homogeniteit. Zij is opgebouwd van onderaf, niet opgelegd door de staat. Een prudente levensstijl, waarin het gezin, een sterke werkethiek, democratisch burgerschap en een gezonde dosis gemeenschapszin centraal staan, is de enige essentiële voorwaarde voor het voortbestaan van de vrije samenleving. Het geloof en de gemeenschappelijke cultuur zijn bij uitstek geschikte doorgeefluiken voor een dergelijke levensstijl. Haalt men deze elementen weg, dan holt men de samenleving uit en is het enige dat overblijft de hobbesiaanse anarchie, waarin een ieder enkel denkt aan zijn eigenbelang en de staat ziet als middel om dat eigenbelang te bevorderen. Libertarisch, liberaal, of marxistisch, wat moraal betreft zijn ze één pot nat.

De liberalen en marxisten hebben niettemin stevig hun stempel weten te drukken op de westerse beschaving. De elites die vanaf de jaren zestig de universiteiten en politieke partijen bevolken zijn bijzonder succesvol geweest in het afbreken van tradities en het produceren van nieuwe, middelmatige standaarden. Ze zijn vooral bedreven in activisme, dat zou moeten leiden tot de emancipatie van allerlei vermeend achtergestelde groepen in de samenleving. Onze professoren grossieren in zelfhaat, cultureel marxisme en het bevorderen van middelmaat. Het bestuderen van grote boeken op de letterenfaculteiten is er niet meer bij. Onze kunstenaars leggen niet langer de "sublieme en mooie" dingen des levens vast, maar zijn vooral meesters in "het breken van taboes," "vernieuwing" en "originaliteit", alsof het "breken van taboes" op zichzelf al een deugd vormt. Niet langer het vertoonde, maar het pseudo-intellectuele ego van de maker staat centraal. (Vandaar dat de moderne "kunst" de moeite van het aanzien doorgaans tweehonderd procent waard is.)

Dat dit monsterverbond van liberalen en marxisten funeste gevolgen heeft gehad voor de westerse beschaving kan nauwelijks een verrassing zijn voor Smeets en consorten. Waar de moderne staat aan de onderkant van de samenleving luie burgers heeft gecreëerd die hun 32-urige werkweek zien als een noodzakelijk kwaad en het liefst een uitkering zouden genieten, investeert de bovenkant zijn zuurverdiende centen liever in een lange vakantie in de zon en een dure sportwagen dan in de voortplanting van zijn eigen geslacht. En van hoog tot laag loopt een derde van alle huwelijken op de klippen, worden steeds meer kinderen buitenechtelijk geboren, neemt drugsgebruik toe en laven we ons aan de fast-food massacultuur. Maar ja, we leven in een vrij land; wie zijn wij om te oordelen over het gedrag van anderen?

Smeets' opvatting dat de grote multinationals en hun CEO's de grootste bedreiging vormen voor zijn vrijheid mag met recht een gotspe worden genoemd. Zijn eigen middelmaat producerende en moreel verderfelijke progressivisme is als enige schuldig aan het feit dat onze scholen en universiteiten hun pupillen niet langer bijbrengen wat vrijheid en democratie eigenlijk betekenen. Zonder de conservatieve enkeling die überhaupt nog de moeite neemt om de werken van Plato, Aristoteles, Thomas en Maimonides te bestuderen, zouden we met zijn allen allang zijn vergeten wat de fundamenten zijn van onze vrije samenleving.

Het resultaat van dit intellectuele en culturele verval is een meester in de rechten (!) die als minister van Justitie arrestatieteams afstuurt op mensen die in zijn ogen de vrijheid van meningsuiting misbruiken om anderen te kwetsen. Nog heel even en de destructieve geestesgesteldheid van lieden als Smeets gaat keihard in haar eigen staart bijten.