zaterdag 27 december 2008

Pas op de plaats, graag!

Zowel de zienswijze van de klimaatalarmisten als die van hun skeptici vergt een leap of faith. Wat het publieke debat over het klimaat ontbeert, is een stukje boerenverstand.

De alom geaccepteerde popperiaanse visie op de wetenschap veronderstelt dat absolute waarheden binnen de muren van de academie niet bestaan: de mens kan hooguit "gerechtvaardige aannames" doen over hetgeen hij onderzoekt. Deze aannames moeten te allen tijde "falsifieerbaar" zijn. Met andere woorden, hypotheses moeten dusdanig zijn geformuleerd dat zij mogelijkerwijs kunnen worden weerlegd door anderen.

De klimaatwetenschap van vandaag de dag neigt deze basale wijsheden de das om te doen. De hypothese van de zogenaamde "antropogene" klimaatverandering -- de aanname dat de mens door zijn uitstoot van koolstofdioxide het klimaat doet opwarmen -- brengt wetenschappers overal ter wereld dusdanig in vervoering dat zij af en toe het realisme uit het oog verliezen.

Mijn indruk is dat veelal politieke redenen hieraan ten grondslag liggen. De antropogene broeikashypothese vormt in zekere zin een warm bad voor cultureel marxisten in het Westen. Zij zien in de omvangrijke westerse consumeringsdrift een duister kwaad, dat zich openbaart ten koste van minder bedeelden binnen de eigen samenleving en met name in de voormalige Derde Wereld. Als voorstanders van een expansief staatsinterventionisme zien zij nu hun kans schoon om de macht van de staat overal in het Westen aan te wenden voor een wereldwijde groene revolutie, waarvoor uiteraard de rijke landen financieel dienen op te draaien.

De skeptici en ook hun aanhangers in de politiek en publieke opinie -- met name die laatste groep vormt niet meer dan een kleine minderheid in de kakofonie van soms meer en soms minder wetenschappelijke bijdragen in het debat -- zien de neosocialistische bui reeds hangen en schermen vurig met allerlei data die de klimaathypothese ontkracht.

Hoe het ook zij, in feite kan geen mens met zekerheid beweren dat het klimaat al dan niet opwarmt door menselijk handelen. Die popperiaanse waarheid is in deze tak van wetenschap des te belangrijker, omdat het aardse klimaat nog praktisch onontgonnen terrein is voor diegenen die het bestuderen. Beide kampen in het debat baseren zich vooral op abstracte computermodellen, die in andere wetenschapsgebieden slechts ter ondersteuning dienen van de menselijke waarneming, maar in de klimatologie een leidende rol vervullen. Voorts zullen beide kampen ongetwijfeld selectief te werk gaan in het presenteren van data die hun zienswijze lijkt te bevestigen. Elke "harde" uitspraak in dit debat is in zekere zin dus gebaseerd op een leap of faith, op het onderbuikgevoel van de expert die de uitspraak doet.

Bovendien smelten de voorstanders van de klimaathypothese hun argumenten langzaamaan om tot een tautologische Frankenstein. Toen de temperaturen in Nederland in maart 2007 tot recordhoogten stegen, werd het oorzakelijke verband met de menselijke uitstoot van koolstofdioxide in alle media gepresenteerd als een voldongen feit. Overal om ons heen konden wij symptomen ontwaren van de klimaatverandering die we zelf hadden gecreëerd: smeltende poolkappen, orkaan Katrina, zachte winters in de Nederlandse polder en minder sneeuw op de Kilimanjaro. Nu de wereldwijde temperatuur de laatste tien jaar blijkt te zijn gedaald, gaan de klimaatalarmisten niet twijfelen aan hun vastberadenheid, maar schrijven zij deze inconsistentie toe aan "een La Niña weervariatie". The Associated Press formuleerde het als volgt: "Terwijl skeptici [de recente temperatuurdaling] al gebruiken als bewijs voor een afkoelende trend, illustreert ze in feite hoe snel de wereld opwarmt."

Op deze wijze verwordt de klimaathypothese tot een veronderstelling die altijd waar is, ongeacht tekenen die het tegenovergestelde zouden suggereren. Hogere of lagere temperaturen, meer of minder orkanen, grotere of kleinere ijsvlaktes op de Noordpool, overstromingen of droogtes; alles kan worden aangevoerd als bewijs voor de stelling dat het klimaat verandert door toedoen van de mens. Het feit dat het Engelstalige vocabulaire reeds is verschoven van global warming naar climate change spreekt boekdelen: kennelijk was die verandering nodig om het bredere concept in stand te kunnen houden. Ze heeft echter tot gevolg dat de hypothese zelf niet langer meer wetenschappelijk falsifieerbaar is.

Deze situatie is uiterst zorgwekkend, omdat politici belangrijke keuzes maken, die zij baseren op de uitkomsten van dergelijk onderzoek. Daarbij laten ook zij zich geenszins leiden door enig wetenschappelijk realisme. Neem Europarlementariër Chris Davies, die vorig jaar alle auto's wilde verbieden die sneller rijden dan 162 kilometer per uur. Denk aan de overijverige politici die het liefst heel Nederland zouden volbouwen met inefficiënte windmolens, omdat het enige duurzame alternatief -- kernenergie -- om heel andere redenen ook al geen goedkeuring geniet. (Let wel: een windmolen beschikt nog niet over één promille van de capaciteit van een kerncentrale.) Of neem minister van milieu Jacqueline Cramer, die een persoonlijke aversie koestert tegen gloeilampen. Je moet er maar opkomen. (Het feit dat het kwik in spaarlampen een milieuramp van immense proporties zou kunnen veroorzaken, doet kennelijk niet ter zake.)

Dit zijn niet wat Mark Steyn treffend noemt "secundaire samenlevingsimpulsen", maar tertiaire samenlevingsimpulsen. Politici zouden zich moeten bezighouden met zaken die daadwerkelijk van belang zijn voor onze samenleving. Dit soort voornemens kosten vooral veel geld zonder al te veel zoden aan de dijk te zetten. De totale menselijke uitstoot van koolstofdioxide bedraagt slechts vier procent van het totaal in de aardse atmosfeer. Ervan uitgaande dat deze maatregelen de menselijke uitstoot met tien procent zouden kunnen reduceren -- waarschijnlijk een zeer optimistische schatting --, bedraagt de reductie in de totale hoeveelheid koolstofdioxide 0,4 procent. Zou een dergelijke afname echt het klimatologische tij kunnen doen keren?

Bovendien bezit geen enkele regering in het Westen, laat staan in de opkomende industrienaties, de politieke wil om de draconische maatregelen te treffen die daadwerkelijk nodig zijn om significante reducties in de uitstoot te bewerkstelligen. In feite is er maar één manier om dit al dan niet imaginaire probleem op te lossen: het sluiten van alle zware industrieën en een verbod op verbrandingsmotoren. Deze maatregelen betekenen zonder twijfel politieke zelfmoord voor elke politicus in een vrije samenleving. Zolang wij niet bereid zijn om wereldwijd deze grootschalige structurele offers te brengen (terecht, naar mijn idee), zal al het overige niet meer dan symboolpolitiek zijn.

Of de publieke discussie over het klimaat nu wordt aangeslingerd door oprecht idealistische politici of door leiders die slechts bestaansrecht trachten te verlenen aan politieke organen die democratische legitimatie ontberen (lees: de Europese Unie), het debat heeft -- zowel op wetenschappelijk als op politiek niveau -- ernstige behoefte aan een gezonde dosis boerenverstand. Wellicht leidt dát tot een pas op de plaats in de hoofden van onze politici, die tegenwoordig om het hardst hollen teneinde elkaar voorbij te streven in het bedenken van bizar "klimaatbeleid".

Ik dank de lezers voor alle aandacht voor mijn artikelen in 2008 en wens iedereen tevens een gelukkig en gezond 2009!