vrijdag 21 november 2008

Van "progressie" naar regressie

Frontaal Naakt is recentelijk meer dan eens het podium geweest voor moddergevechten over de existentiële vraag of Adolf Hitler nu links was of niet. Laten wij die kansloze ruzies nu even voor wat ze zijn: met Peter Breedveld zullen we het toch nooit eens worden, vrees ik. Echter, voor wie het interesseert, is het misschien wél aardig om -- met de zegening van enige distantie -- wat verder na te denken over bovengenoemd discussiepunt.

Thomas Sowell publiceerde in 1987 een schitterend boek, getiteld A Conflict of Visions, waarin hij twee radicaal tegengestelde visies op het politieke leven uit de doeken deed. Aan de ene kant, schreef Sowell, staat de "beperkte visie" (in het Engels: "constrained vision"; een betere vertaling kon ik niet verzinnen). Deze veronderstelt dat de mens slechts weinig mogelijkheden heeft om de samenleving waarin hij vertoeft te verbeteren. De mens is feilbaar, zo redeneert deze stroming, en zijn natuur onveranderlijk. Voor zover hij de samenleving kan veranderen, zal dat moeten geschieden in kleine stapjes, met vallen en opstaan, zijn tekortkomingen inachtnemend.

Aan de andere kant, schreef Sowell, staat de "onbeperkte" visie ("unconstrained vision") op het politieke leven. Deze veronderstelt dat de mens zijn potentieel nog niet ten volle heeft bereikt, maar wel in staat is om zich te perfectioneren. "Dwaze en immorele keuzes verklaren alle kwaden in de wereld", en "wijzer of moreler en humaner sociaal beleid is de oplossing." De menselijke natuur, redeneert deze onbeperkte visie, valt ten goede te veranderen, en oude gebruiken ziet ze als "vervangbare overblijfselen uit het verleden".

De beperkte visie, zoals Sowell haar beschrijft, stoelt op klassieke en christelijke fundamenten. De onbeperkte visie op Plato en de Verlichting. De eerste vond haar weg naar de éénentwintigste eeuw via Aristoteles, Thomas van Aquino, Augustinus, Calvijn, Adam Smith, Edmund Burke en Leo Strauss. De laatste via John Locke, Jean Jacques Rousseau, Karl Marx en praktisch de gehele westerse academie vanaf het midden van de twintigste eeuw.

Gaandeweg die bloedige eeuw heeft er een totale ommezwaai plaatsgevonden in de morele, intellectuele en uiteindelijk politieke visie op het menselijk bestaan, een ommezwaai van de beperkte naar de onbeperkte visie. Het moderne denken werd langzaamaan doordrenkt van het idee dat maatschappelijke vooruitgang via de wetenschap te bewerkstelligen was, parallel aan de technologische sprongen die de mens dankzij zijn natuurwetenschappen reeds had kunnen maken. Verschillen tussen de westerse landen waren evident, maar de algemene trend was dat de contouren van de moderne staat steeds verder uithardden en zij haar stempel in toenemende mate op het maatschappelijke leven ging drukken.

In de zeventiende eeuw kenden landen als Frankrijk en Engeland nog praktisch autonome dorpen, steden en adeldommen, waar het centrale gezag vanuit Parijs en Londen schitterde door afwezigheid. Religie en tradities speelden in deze statische samenlevingen een grote rol; revolutionaire sprongen vooruit schuwden zij, omdat zij zich ervan overtuigden dat deze in botsing zouden komen met de onveranderlijke menselijke natuur.

Aan het begin van de twintigste eeuw hadden de natiestaten hun primaat reeds veiliggesteld ten koste van bovengenoemde samenlevinkjes. De onbeperkte visie op het politieke leven werd geleidelijk aan overheersender. In de Verenigde Staten deelde zij met het aantreden van Franklin Delano Roosevelt als president in 1932 de genadeklap uit aan haar tegenhanger. Roosevelts "New Deal" tekende het definitieve afscheid van de minimale staat, die tot dan toe slechts de landsgrenzen en de binnenlandse orde had bewaakt. Roosevelt dacht ten onrechte dat laissez-faire de Great Depression had veroorzaakt en verergerd. Massale publieke projecten, programma's voor werklozen en exorbitante overheidsuitgaven zouden het tij doen keren. Ook de Europese landen lieten het economisch non-interventionisme achter zich.

Duitsland was min of meer de uitzondering binnen het Westen; daar was iets geks aan de hand. Het Duitse nihilisme van Nietzsche, Spengler en Heidegger verwierp de moderne samenleving. Het beschouwde de nieuwe (democratische) mens als een decadent, ingedut wezen, dat zich laafde aan een mooi huis en luxegoederen, maar geen eer en idealen meer nastreefde en persoonlijke offers voor een hoger doel schuwde. Zijn leven stond enkel nog in dienst van productie en consumptie; bloed, zweet en tranen waren, tot grote ergernis van deze schrijvers, verleden tijd.

De oplossing die het Duitse nihilisme aandroeg was de totale vernietiging van de moderne samenleving, echter zonder daar een positief alternatief tegenover te stellen. De antidemocratische en antipacifistische stemming van de Duitse intellectuelen ontaardde in de verheerlijking van militarisme. "Je kunt zeggen dat eeuwige vrede een naïeve droom is," schrijft Bart Jan Spruyt (PDF), "maar wie ontkent dat het een mooie droom is, ontkomt niet aan de conclusie dat oorlog als zodanig iets begeerlijks is, en verwerpt het onderscheid tussen rechtvaardige en onrechtvaardige oorlogen."

In de bijna volmaakte anarchie van Weimar-Duitsland, temidden van de economische malaise, was het wachten op een sterke leider die het intellectuele klimaat van het moment kanaliseerde in een sterke politieke beweging. De staat die Adolf Hitler schiep was totaal: alle gezag werd gecentraliseerd en het hele maatschappelijk en economisch leven werd gereguleerd vanuit Berlijn. Elke vorm van gezag buiten de staat werd de kop ingedrukt. Kerken werden in dienst gesteld van de staat en het traditionele gezin werd ontbonden ten gunste van een propagandistische jeugdbeweging: de Hitlerjugend speelde een cruciale rol in het ondermijnen van het gezag van de oudere, gematigdere generatie. Wanneer het individu zich maar ondergeschikt wilde maken aan het collectief en aan de staat, was de perfecte samenleving binnen handbereik.

Het was, uiteraard, de onbeperkte visie in haar meest radicale vorm. Hitler en ook Mussolini in Italië lanceerden economische programma's die opmerkelijke gelijkenissen vertoonden met Roosevelts New Deal (die laatste gaf dat ook ruiterlijk toe). En ondanks alle vijandigheid jegens het socialisme van de zijde van Hitler, vond het totale primaat van de staat zijn gelijke in de Sovjetunie. De vijandschap tussen Hitler en Stalin was veeleer een propagandakwestie dan ideologisch gedetermineerd.

Vallen de hedendaagse Europese sociaal-democraten en Amerikaanse politici als de nieuwe president Barack Obama op enige wijze binnen deze even eigenaardige als weerzinwekkende Duitse politieke stroming? Het antwoord is nee. Zij zijn niet antidemocratisch (hoewel soms ondemocratisch) en zien vandaag de dag ook wel in dat het nationaliseren van de volledige economie geen soelaas biedt. Vormde Hitler samen met Stalin twee zijden van dezelfde totalitaire medaille? Zeker wel. Het nationaal-socialisme heeft extreem-linkse en extreem-rechtse aspecten en is daarom ook wel "extremisme van het midden" genoemd. In ieder geval vormde zijn politiek wel een schoolvoorbeeld van radicaal progressivisme.

Het is daarom belangrijk om toch nog even te wijzen op vergelijkbare kenmerken binnen de progressieve beweging van de twintigste eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog zag in het Westen een generatie het levenslicht die, eenmaal in de collegebanken, de beschaving omver wilde werpen die haar ouders nog ten koste van hoge offers hadden bevrijd van het juk van Nazi-Duitsland. Deze jongeren beriepen zich op het idee dat hun ouders en voorouders zich helemaal niet zo "beschaafd" hadden gedragen, maar vooral zonden hadden begaan: slavernij, kolonialisme en natuurlijk de oorlog in Vietnam. De westerse tradities hadden de onderdrukking gefaciliteerd van vrouwen, zwarten, homosexuelen en eigenlijk een ieder buiten de kapitalistische elite. De enige oplossing, zo meenden zij, was om deze tradities hardhandig de kop in te drukken en de onderdrukten te bevrijden, in zowel economische als in seksuele en morele zin.

Conservatieven hadden altijd oog gehad voor het feit dat de samenleving werd gevormd van onderaf, dat de moraal van die samenleving zich ontwikkelde middels eeuwenoude gebruiken en tradities, en dat deze moraal op zijn beurt had geresulteerd in de vorming van een uitgekiend juridisch systeem. Zij zagen dat wij allen dwergen zijn op de schouders van reuzen: ons intellectuele blikveld reikt zo ver omdat vele generaties vóór ons al nadachten over de feilbare menselijke natuur en over de best mogelijke samenleving. Voor zover verandering al mogelijk was, moest deze geschieden middels wat Churchill "K.M.T." noemde: "Keep Muddling Through".

De nieuwe elite van de jaren zestig had lak aan deze wijsheden. Ze trachtte een nieuwe moraal af te dwingen middels het scheppen van nieuwe wetten en sociale conventies. In weerwil van hun eigen wensen, moesten en zouden de vrouwen emanciperen. Wie het multiculturalisme weigerde te omarmen, was een ordinaire racist van het soort dat hierboven is beschreven. Internationale geschillen dienden te worden beslecht middels ontspanning en toenadering, niet met oorlogstaal. En wie waarde hechtte aan het traditionele gezin en het huwelijk beschouwde als een verbond tussen man en vrouw, diende nog seksueel te worden bevrijd (maar alleen wanneer de conservatieve indoctrinatie het point of no return nog niet had bereikt). Vanzelfsprekend werden deze ideeën geïmplementeerd middels massale overheidsprogramma's (de "Great Society"), die een alsmaar verdere inbreuk van de staat betekenden op het persoonlijke en economische leven van de burgers in het Westen.

Anderen hebben al een miljoen maal beschreven hoe radicaal (en) intolerant de protestgeneratie in de jaren zestig eigenlijk was. Allan Bloom betoogde in The Closing of the American Mind dat ze erg veel trekken vertoonde van de jeugdbeweging in Nazi-Duitsland. Een veelzeggende anekdote die Bloom te berde bracht, was die van de hoogleraar die een aantal behoorlijk progressieve agendapunten opsomde in zijn collegezaal. De man kreeg telkens groot applaus van zijn publiek, totdat hij mededeelde dat wat hij zojuist had opgesomd citaten waren van Benito Mussolini -- en vervolgens de zaal achterliet in een ijzige stilte.

Dit incident heeft helaas -- doch bijna vanzelfsprekend -- niet geleid tot enige kritische introspectie aan de kant van deze studenten. Die houding is tekenend voor de kritiekloze omarming van sociale dogma's door de laatste twee generaties die in onze contreien zijn opgegroeid. De protestgeneratie heeft overal in het Westen de macht gegrepen in politiek, media en academie. Zelfs conservatieven in de Verenigde Staten zijn niet gevrijwaard van de onbeperkte visie die Thomas Sowell zo eloquent beschreef: ook president Reagan heeft de opmars van de staat maar gedeeltelijk en tijdelijk kunnen doen keren. (Over de neoconservatieven rondom George W. Bush die dachten de democratie te transplanteren naar Irak zal ik maar zwijgen.)

Er bestaan geen permanente oplossingen, alleen permanente problemen, zo waarschuwde Leo Strauss ons praktisch zijn hele leven lang. De Amerikanen kozen twee weken geleden niettemin een man als hun nieuwe president -- door Oprah Winfrey veelzeggend omschreven als "The One" -- die hen een "New New Deal" gaat brengen, en tevens belooft dat de zeespiegel vanaf nu zal gaan dalen en de planeet zal gaan helen. Het getuigt van een huiveringwekkende arrogantie, die grenst aan megalomanie. Deze man is een ook een kind van het radicale campusactivisme. Hij spande tot voor kort samen met lieden die de moraal wilden afdwingen middels terreur (Bill Ayers) en de zwarten wensten te bevrijden van een intrinsiek racistische natie (Jeremiah Wright). De mogelijkheden zijn grenzeloos, onbeperkt.

Dit alles vormt uiteraard geen beletsel voor de driehonderdduizend zielen die afgelopen zomer in Berlijn een half uur lang aan de lippen hingen van de nieuwe president, en hem hoorden afsluiten met de woorden: "Met een oog op de toekomst, met vastberadenheid in onze harten, laat ons deze geschiedenis herinneren en ons lot beantwoorden, en eens te meer de wereld herscheppen."

Berlijn? Déjà-vu? Iemand? De ironie der geschiedenis heeft hiermee toch wel weer een voorlopig hoogtepunt bereikt.

zaterdag 15 november 2008

Uw vrijheid is de onze niet

Feministes Saskia Poldervaart en Maruja Bobo Remijn hebben lak aan gezond verstand en aan samenlevingsverbanden die vrije burgers vrijwillig met elkaar aangaan.

De laatste maanden is de Volkskrant het toneel geweest van een opmerkelijke doch hoogst interessante briefwisseling tussen Naema Tahir en Andreas Kinneging (zie foto's), die schrijven over de relaties tussen man en vrouw in het moderne Westen. Begonnen zij hun publieke correspondentie nog als schijnbare ideologische tegenpolen (zij zelfbenoemd feministe, hij conservatief), de laatste weken heeft een opmerkelijke toenadering plaatsgevonden.

Aldus schreef Tahir in haar brief van vorige week: "De man heeft, zoals je stelde, een veel groter libido dan de vrouw. Als hij zijn biologische natuur de vrije loop laat, maakt hij velen ongelukkig. Maar hij kan ook een ridder zijn, mits zijn vrijheid in sexualibus aan banden wordt gelegd. Leer je me de volgende keer over die ridder, Andreas?" En antwoordde Kinneging deze week: "De waarlijk en in de hogere zin mannelijke man is niet iemand die zichzelf laat gaan, maar iemand die zichzelf juist weet in te houden. Die meester is over zijn primaire impulsen. ... Het is in één woord een ridder, Naema, een heer, een man van deugd en eer, in de beste zin van die bijna vergeten woorden."

Initiatieven als deze staan garant voor een stortvloed aan ongezouten kritiek. Nadat hele hordes lezers, Evelien Tonkens en ook het egocentrische stuk chagrijn Thomas von der Dunk al hun duit in het zakje hadden gedaan, was het afgelopen vrijdag de beurt aan Saskia Poldervaart en Maruja Bobo Remijn, twee docentes "genderstudies" aan de Universiteit van Amsterdam.

Nu doet een woord als "genderstudies" reeds een hoog gehalte aan pseudowetenschappelijk activisme vermoeden, en deze vermoedens ziet men snel bevestigd na een kleine zoekslag op het internet. Poldervaart schrijft vermoeiende epistelen over "andersglobalisering" en draagt graag truien met daarop de tekst "feminist" gedrukt. Voor wie dan nog twijfelt, spreekt een aantal van haar publieke uitspraken boekdelen: "Je kunt helemaal niet buiten een ideologie," liet ze in 1998 optekenen in het activistisch "webzine" Ravage Digitaal. "Ik kan me wat dat betreft nog steeds vinden in de marxistische analyses van Gramsci en Althusser."

Over Maruja Bobo Remijn is wat minder bekend, buiten een carrière als regisseuse van toneelstukken. Het weinige dat men over haar vindt, spreekt niettemin voor zich: "Mijn inziens zou je kunnen zeggen: een echte man heeft een penis. Maar de rest is een sociale constructie," aldus Bobo Remijn. "Wat zijn de culturele gevolgen van een fysiek kenmerk? Dit kan leiden tot uitspraken zoals: vrouwen hebben nu eenmaal de 'natuurlijke' behoefte om te zorgen. Dat zit in hun 'aard'. Voordat je het weet staat moeder weer achter het aanrecht en zit pa voor de tv."

Poldervaart en Bobo Remijn konden het niet langer aanzien en publiceerden een gezamenlijk opinieartikel in de Volkskrant, waarin ze stellen dat Kinneging en Tahir onterecht uitgaan van een "biologisch verklaringsmodel voor het gedrag van mannen en vrouwen". Bovendien, aldus de twee, oordeelt zowel Kinneging als Tahir over het feminisme zonder zich daarin te verdiepen. Tot slot "halen beide auteurs opvattingen over ongelijkheid, macht en libido op een, voor ons, gruwelijke wijze door elkaar. ... Alsof het uitgangspunt dat er ongelijkheid in de liefde moet zitten, geen politiek standpunt is en alsof de situatie binnenshuis de situatie buitenshuis niet zou beïnvloeden."

Het resultaat volgens Poldervaart en Bobo Remijn is "dat Kinneging en Tahir niet veel verder komen dan de clichés die al zo’n 200 jaar over mannen en vrouwen bestaan: vrouwen als degenen die machteloos zijn, die geleid willen worden, die mannen aan zich willen binden, die begeerd willen worden, maar liever geen seks willen. Mannen als de machtigen, vol veroveringsdrang, als verleiders die een onbedwingbare behoefte aan seks hebben, maar die niet gebonden willen zijn."

Nu zijn cliché's en vooroordelen meestal op een kern van waarheid gebaseerd. Overal ter wereld en in alle tijden vormt (en vormde) de menselijke soort gezinnen en sluit zij huwelijken, en zorgt de vrouw voor de kroost en de man voor het eten op tafel. Prostitutie wordt bovendien niet voor niets "het oudste beroep ter wereld" genoemd, en met name beoefend door leden van het vrouwelijke geslacht. Kennelijk laat de man zich gemakkelijk verlokken tot seksuele promiscuïteit. Echter, hij blijkt eveneens in staat om zich op te trekken aan een zeker beschavingsideaal: in geen enkele cultuur wordt prostitutie beschouwd als een eervol beroep, noch genieten de mannen die haar in stand houden aanzien als gevolg van hun onzedelijke daden.

Is het werkelijk zo dat bijna alle beschavingen in de geschiedenis van de mensheid -- een paar tribale stammen her en der daargelaten -- op willekeurige wijze en onafhankelijk van elkaar tot de conclusie kwamen dat een cultuur waarbinnen de man een andere rol heeft toebedeeld gekregen dan de vrouw de beste is voor de samenleving als geheel? De vraag stellen is haar beantwoorden. Er bestaan blijkbaar bepaalde natuurwetten die de mens tot op zekere hoogte voorschrijven hoe hij zich verhoudt tot zijn soortgenoten. Hij kan deze wetten misschien (tijdelijk) onderdrukken, maar nooit elimineren.

Kinneging refereerde een paar weken geleden nog aan een typerend voorbeeld: "Een fameus onderzoek liet aantrekkelijke vrouwen hun onbekende mannen vragen of ze met hen naar bed wilden. Driekwart van de mannen antwoordde daarop volmondig 'ja'. Geen van de vrouwen aan wie dezelfde vrijpostige vraag werd gesteld door aantrekkelijke, maar hen onbekende mannen stemde in met seks."

Poldervaart en Bobo Remijn laten dit voorbeeld van Kinneging onaangeroerd, omdat zij niet beschikken over argumenten die het zouden kunnen ondermijnen. In plaats daarvan beschuldigen zij hem van het verspreiden van "cliché's" en "stereotypen". Maar ze kunnen de lezers eveneens niet uitleggen waarom Kinneging en Tahirs beschrijvingen van de seksen berusten op vooroordelen die geen onderbouwing vinden in de werkelijkheid. Het enige dat hen rest, zijn de dogma's van linkse intellectuelen, die hebben getracht hun wereld radicaal te herscheppen en in die missie veel kwaad hebben aangericht en weinig goeds.

Omdat de mens nu eenmaal niet als proefdier kan dienen, is het lastig om dit debat over "nature versus nurture" definitief te beslechten. Eén van de weinigen die het waagde om deze ethische barrière aan zijn laars te lappen, was -- hoe verrassend -- ook zo'n radicale intellectueel: John Money was een psycholoog en seksuoloog aan de Johns Hopkins University in de Verenigde Staten. Toen in 1966 de besnijdenis van een net ter wereld gekomen jongetje, David Reimer, volledig mislukte, adviseerde Money de ouders om hun kroost bij wijze van experiment als meisje te laten opgroeien. Hij wilde hiermee aantonen dat de verschillen tussen de geslachten slechts cultureel bepaald waren en niet biologisch. De genen van het kind weigerden echter mee te werken: Reimer wilde niet met poppen spelen, maar met auto's en treinen. Toen "zij" in de puberteit belandde, weigerde ze nog langer mee te werken aan Money's experiment en onderging ze een operatie en een hormonenkuur om zich weer om te toveren tot man.

Daarmee beleefde dit dramatische experiment echter geen happy ending. Reimers tweelingbroer werd schizofreen nadat hij ontdekte dat zijn tweelingzus eigenlijk een broer was. In 2003 stierf hij aan een overdosis drugs, waarna David een jaar later zichzelf van het leven beroofde. John Money bleef zijn experiment niettemin tot aan zijn dood verdedigen. Hij weet de kritiek op zijn ideeën aan bevooroordeelde rechtse media en aan de "antifeministische beweging", die in zijn ogen ten onrechte beweerde dat "mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn verborgen in de genen, zodat de vrouwen terug zouden moeten gaan naar het matras en de keuken."

Deze laatste zin is bijna een kopie van het eerder genoemde citaat van Maruja Bobo Remijn. Poldervaart en zij hebben, als gevolg van al hun frustratie over het vermeende onrecht dat het vrouwelijke geslacht wordt aangedaan, geen enkel oog meer voor de verschillen tussen man en vrouw die voor ieder ander evident zijn. Het experiment van Money demonstreert welke gevaren er schuilgaan in dergelijk dogmatisme.

Gelukkig beginnen langzaamaan ook de vrouwen in het Westen zich te realiseren dat de slachtofferrol die hen wordt aangepraat hen niet zo past: recent onderzoek onder de Britse bevolking wijst uit dat, in de woorden van de Volkskrant, "zowel mannen als vrouwen zelf steeds minder geloven in het beeld van de carrièrevrouw of de supermoeder."

Maar daarmee is de kous natuurlijk niet af voor de feministen. "Vrouwenrechtenorganisatie Unifem van de Verenigde Naties," vervolgt het Volkskrantbericht, "zegt ontzet te zijn over de uitkomst het onderzoek. Volgens de organisatie moet er rap tempo gemaakt worden met de verbetering van flexibele werktijden en kinderopvang op het werk." Een democratisch vonnis, geveld door vrije burgers, wordt op deze wijze gebanaliseerd door activisten als Poldervaart en Bobo Remijn, met als enige doel hun weerzinwekkende, intolerante interpretatie van vrijheid nóg harder op te dringen aan onwillende subjecten.

zaterdag 1 november 2008

Wie zou u dinsdag moeten steunen?

Bij de Volkskrant weet men het wel.

Afgelopen woensdag stelde Thomas von der Dunk in zijn column in de Volkskrant dat wij over een afgang van de Republikeinse presidentskandidaat John McCain "niet rouwig" hoeven te zijn. In een stuk dat argumenten ontbeert en meningen als feiten presenteert, liet hij zich vervolgens helemaal gaan. "De onre­gel­matigheden in Florida van 2000 vormen een illustratie van Stalins oude adagium, dat het er bij hen niet op aankomt hoe er wordt gestemd, maar hoe er wordt geteld," aldus Von der Dunk. "Mugabe kon het niet verbeteren."

In zijn column van gisteren gaat de cultuurhistoricus driftig door op de ingeslagen weg: "Over wapenbezit, het nut van martelen en de doodstraf denken Amerikaan­se Republi­keinen en Af­ghaanse Taliban eender. ... Om te zwijgen over het thema homoseksuali­teit. Voor christelijke en islamitische funda­menta­listen is het veel erger wanneer mannen elkaar neuken dan wan­neer zij elkaar doden. Reeds vanwege de zieke geestesge­steldheid die aan zo'n moraal ten grondslag ligt, mogen we bidden dat Palin nooit in het Witte Huis belandt."

Vergelijkingen met totalitaire dictators en moslimextremisten doen het altijd goed bij het anticonservatieve volksdeel in Nederland -- en dat zijn nogal wat mensen. Diep in zijn hart weet Von der Dunk ook wel dat het vergelijken van president Bush met Josef Stalin en Robert Mugabe geen hout snijdt. Bovendien is er toch zeker wel een verschil met het invoeren van een christelijke agenda langs democratische weg -- wat Von der Dunk daarvan persoonlijk ook moge vinden -- en de massaterreur die de Taliban over Afghanistan hebben doen neerdalen. Misschien moet hij Khaled Hosseini er anders nog eens op nalezen.

En passant wordt Andreas Kinneging nog afgeschilderd als "neochristen" -- wat is dat nu weer voor term? -- en diens "discipel" Bart Jan Spruyt als "neoconservatief dwaallicht". Overigens is Kinneging meer een man van Plato dan van Christus en is Spruyt geen neocon, maar wie heeft er nu feiten nodig wanneer met een goedkope karaktermoord hetzelfde effect kan worden bereikt? Het niveau van GeenStijl weet Von der Dunk nauwelijks te ontstijgen. (Aan dit soort laag-bij-de-grondse aanvallen maken Kinneging en Spruyt zich trouwens nooit schuldig.)

We moeten het voormalig PvdA-coryfee Marcel van Dam nageven dat hij zich -- in tegenstelling tot zijn zure, grofgebekte collega bij de Volkskrant -- in elk geval beperkt tot argumenten. Maar daar is dan ook alles mee gezegd. "Afgezien van het militaire apparaat is de fysieke en sociale infrastructuur in Amerika teruggebracht tot armenzorg," zo schreef Van Dam in zijn column van donderdag. "Wegen, bruggen en spoorlijnen verkeren in erbarmelijk staat, net als openbaar vervoer, publiek onderwijs, het gevangeniswezen en de gezondheidszorg. Meer dan 40 miljoen Amerikanen zijn niet tegen ziektekosten verzekerd. Michael Moore heeft in Sicko de absurde en afgrijselijke gevolgen daarvan overtuigend in beeld gebracht."

Ik weet niet of Van Dam de Verenigde Staten nog heeft bezocht sinds zijn puberteit, maar met de wegen, het OV en de spoorlijnen is mijns inziens weinig mis. De Amerikaanse gezondheidszorg kent wat betreft haar hoge kwaliteit haar gelijke niet in de wereld. Het "drama" van het grote aantal onverzekerden in de VS wordt opgeklopt voor ideologische doeleinden: het is een momentopname, waarin een zeer grote groep van bovenmodale verdieners is opgenomen die ervoor kiest om tussen twee banen in één of twee maanden onverzekerd te zijn. Bovendien zijn er eveneens talloze studenten die de gezondheidsrisico's voor lief nemen en bewust onverzekerd blijven (in geval van nood worden zij toch wel geholpen bij de Eerste Hulp). En ook de miljoenen illegalen in de VS maken onderdeel uit van die veertig miljoen. Tot slot is Michael Moore een Amerikaanse Leni Riefenstahl, geen betrouwbare bron voor sociaalwetenschappelijke beschouwingen.

De zogenaamde 'trickle down'-theorie, die zegt dat belastingverlaging voor bedrijven en rijken ook economische voordelen oplevert voor de minder bedeelden, "kan naar het rijk der fabelen worden verwezen," zo weet Van Dam. "Het aantal armen in Amerika is gestegen in plaats van afgenomen en de koopkracht van de gemiddelde werknemer is in de laatste decennia gelijk gebleven of gedaald. Er komen steeds meer mensen die twee banen nodig hebben om rond te kunnen komen."
Zoals Steve Chapman vorige week al aantoonde, berusten dit soort verhalen op "economische mythologie". Modale verdieners in de VS zijn tussen 1975 en 2005 bijna dertig procent meer gaan verdienen. De inkomens van het gros van de gezinnen zijn in diezelfde periode gemiddeld veertig tot meer dan zestig procent (!) gestegen. Amerikanen zijn significant rijker geworden tijdens de Reagan-revolutie, veel rijker dan wij Europeanen.

Het probleem van armoede in Amerika is veeleer cultureel dan economisch. De sociaal-economische problemen doen zich met name voor in éénoudergezinnen, die een aandeel koesteren van tachtig procent in de groep van vijftig miljoen Amerikanen die onder de zogenaamde "armoedegrens" moeten bestaan. Deze grens is overigens vastgesteld op vijftig procent van het modale inkomen, dus niet vergelijkbaar met de armoedegrens in -- pak 'm beet -- Kenia. Maar hoe dan ook, gezinnen waarin twee ouders werken tegen het minimumloon ontstijgen dat inkomensniveau al. Deze harde feiten vormen een confronterende waarheid voor hele volksstammen in de VS, waarbinnen vaders vooral de lusten genieten en niet de lasten dragen; ze vormen echter niet het beeld van de typische Amerikaan, die een prudent gezinsleven leidt en zeer hard werkt voor zijn geld.

Dit soort argumenten gelden niet voor Marcel van Dam, die bekend staat om zijn streven hard werken en veel verdienen te straffen en slecht gedrag te belonen. In een land waarin cultuur slechts een kwestie is van smaak, mag het geen verrassing heten dat deze schrijvende elite man en paard niet durft te noemen. De permanente afhankelijkheid van vele honderdduizenden die de Nederlandse verzorgingsstaat de afgelopen decennia heeft gecreëerd, biedt bovendien een stevige garantie voor electorale steun voor zijn oude partij. Individuen die pleiten voor het belang van het gezin in een vrije samenleving kunnen worden afgeschilderd als reactionaire "dwaallichten" of christelijke Taliban, die het vooral niet verdienen serieus te worden genomen.

De Volkskrant is één van de weinige kranten die de laatste jaren heeft ingespeeld op de ontwikkelingen in de publieke opinie in Nederland. Soms tot afgrijzen van zijn eigen lezers passeerden schrijvers als Victor Davis Hanson, Bill Kristol, Andreas Kinneging, Bart Jan Spruyt en zelfs Duns Ouray zijn opiniepagina's. Daarvoor niets dan respect.

Maar misschien is het tijd om eens kritisch te kijken naar het legertje vaste columnisten, waarvan sommigen niet verder komen dan het in stand houden van mythes en het presenteren van meningen als feiten. Geconfronteerd met harde statistieken en gedegen argumenten, kunnen figuren als Thomas von der Dunk en Marcel van Dam niet anders dan elkaar overschreeuwen in hun blinde haat jegens conservatief Amerika. Deze onbehoorlijke intimidatie werpt helaas maar al te zeer haar vruchten af.